ECLI:NL:GHARL:2024:6276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.451
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarige in geschil tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont in de Verenigde Staten en verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij hem te laten. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zou zijn, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. Het hof overweegt dat [de minderjarige] sinds 2020 in Nederland woont en dat zij zich goed heeft aangepast aan haar huidige situatie bij de vader. De ouders hebben gezamenlijk het gezag en er zijn geen grieven opgeworpen tegen het toepasselijk recht. De moeder heeft de Turkse nationaliteit en de vader de Nederlandse nationaliteit. Het hof concludeert dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader moet blijven, gezien de stabiliteit en de emotionele band die [de minderjarige] met hem heeft opgebouwd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.451/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 427003)
beschikking van 10 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] , Verenigde Staten van Amerika (VS),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z. Acer,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.F. Vonk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek provisionele voorziening, ingekomen op 23 maart 2024;
  • het verweerschrift in de hoofdzaak;
  • een journaalbericht van mr. Acer van 26 augustus 2024 met bijlagen, en
  • een brief van mr. Vonk van 27 augustus 2024.
2.2
Dit hof heeft op 6 juni 2024 het verzoek van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen en haar aanvullende verzoek om schorsing van de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de hierna te noemen [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2024 in Zwolle plaatsgevonden. Daarbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De moeder was voorts vergezeld door een tolk in de Turkse taal. Ook was een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest en zij zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 in [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont op dit moment bij de vader in Nederland.
3.2
De ouders hebben een ouderschapsplan (two party-agreement) opgemaakt en ondertekend op 30 november 2023 en 1 december 2023. Daarin zijn afspraken vastgelegd over de zorgregeling en de invulling van de contactmomenten voor zowel het geval dat de moeder toestemming krijgt om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen, als voor het geval dat wordt beslist dat [de minderjarige] bij de vader blijft wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de door de moeder gewenste vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen en om [de minderjarige] daar in te schrijven op een school.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om:
  • te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben;
  • haar vervangende toestemming te verlenen om per 1 januari 2024 met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen, althans per de datum die de rechtbank juist acht,
afgewezen.
Haar verzoek om het ouderschapsplan (two party-agreement) aan de beschikking te hechten en onderdeel te laten uitmaken van de beschikking, heeft de rechtbank toegewezen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ook het verzoek van de vader om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn, toegewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn;
haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in het kader van een verhuizing mee te nemen naar [woonplaats1] ;
haar vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op een nieuwe school in [woonplaats1] : [de school] , [adres] , [woonplaats1] , althans te beslissen zoals het hof juist acht, en
te bepalen dat de inhoud van het hiervoor in 3.4 genoemde ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking,
kosten rechtens.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om de hiervoor in 4.2 onder a., b. en c. genoemde verzoeken van de moeder af te wijzen en hij refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het in 4.2 onder d. verzochte.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft de Turkse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
Op grond van artikel 7 van Brussel II-ter (EU 2019/1111) is de Nederlandse rechter bevoegd van dit geschil kennis te nemen omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
De rechtbank heeft het Nederlands recht toegepast. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen.
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat het in het belang van [de minderjarige] is dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader is. De moeder stelt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar moet zijn.
De raad heeft bij de rechtbank gezegd dat een kind van zes jaar oud nog niet een heel leven heeft opgebouwd, zich gemakkelijk kan aanpassen en flexibel is. De moeder stelt dat [de minderjarige] , anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet geworteld is in [woonplaats2] , maar bij de moeder. [de minderjarige] heeft haar moeder altijd bij zich gehad tot kortgeleden: zij is vanaf haar geboorte zelden zonder de moeder geweest. Vanaf de geboorte van [de minderjarige] heeft zij als moeder de volledige emotionele en financiële zorg over haar gehad.
De moeder en [de minderjarige] zijn in september 2020 naar Nederland gekomen. Volgens de moeder heeft de vader zich in de periode daarna niet als een zorgzame vader gedragen. Uiteindelijk hebben partijen besloten om uit elkaar te gaan en dat de moeder met [de minderjarige] zou verhuizen, zodra zij een baan had. Gelet op die gang van zaken kan de moeder niet begrijpen dat de vader nu [de minderjarige] bij zich wil hebben. De band tussen de vader en [de minderjarige] is zwak. De vader verzorgt het schoolvervoer maar is door zijn baan beperkt in de zorg voor [de minderjarige] .
5.4
De vader stelt dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn. Volgens hem heeft de raad bij de rechtbank geen duidelijke onderbouwing gegeven voor het advies voor de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder.
Hij was als vader de afgelopen drie jaar de stabiele factor in het leven van [de minderjarige] , waarbij de zorg voor haar volledig was verweven met zijn leven. [de minderjarige] is nu het meest gehecht aan de vader. Hij heeft afgelopen jaren bewezen uitstekend voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De vader is niet gekend in het voornemen van de moeder om met [de minderjarige] naar de VS te verhuizen. Daarover bestonden, anders dan de moeder stelt, geen afspraken. De vader heeft nu al zestien maanden de volledige zorg voor [de minderjarige] . Dat is meer dan alleen het schoolvervoer regelen. Hij kan zijn werk goed afstemmen op de zorg voor [de minderjarige] en zij heeft het prima naar haar zin bij de vader. Wat de vader betreft zullen de moeder en [de minderjarige] zeker contact met elkaar kunnen blijven onderhouden.
5.5
De raad heeft op de zitting van het hof gezegd dat het lastig is om een duidelijk advies te geven, omdat [de minderjarige] als gevolg van het buitenlandverblijf van een ouder altijd één van haar ouders voor een langere periode zal moeten missen. De raad heeft geadviseerd om [de minderjarige] door een gedragsdeskundige van de raad te laten horen om duidelijk te krijgen hoe zij haar relatie met haar vader en met haar moeder ziet.
5.6
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en ziet geen aanleiding om [de minderjarige] door een gedragsdeskundige van de raad te laten horen. Zoals de vader – onbetwist - heeft gesteld is [de minderjarige] in het kader van de mediation al gehoord en is daaruit naar voren gekomen dat zij met beide ouders een goede band heeft.
Het hof zal beslissen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
5.7
In de ideale situatie zouden de ouders beslissen om op een redelijke afstand van elkaar in hetzelfde land te gaan wonen, zodat co-ouderschap mogelijk zou zijn en [de minderjarige] nagenoeg evenveel tijd bij elke ouder zou kunnen doorbrengen. Uit de verklaringen van zowel de vader als de moeder begrijpt het hof echter dat de moeder niet kan of niet wil verhuizen naar Nederland en de vader op zijn beurt niet naar Amerika kan of wil. Er moet dus in dit geval gekozen worden voor een hoofdverblijfplaats met als gevolg voor [de minderjarige] , zoals de raad terecht heeft opgemerkt, dat zij helaas altijd één van haar ouders voor een langere periode moet missen. Uit de stukken en wat op de zitting is gezegd maakt het hof op dat beide ouders in staat zijn om [de minderjarige] een stabiele en liefdevolle verzorging en opvoeding te bieden. Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats kent het hof geen waarde toe aan financiële argumenten. Beide ouders hebben een goed inkomen, als gevolg waarvan het [de minderjarige] in beide woonsituaties naar verwachting financieel aan niets zal ontbreken.
5.8
Het hof is van oordeel dat het meest in het belang van [de minderjarige] is dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader is. [de minderjarige] woont sinds 2020 in [woonplaats2] in Nederland, aanvankelijk met beide ouders en de laatste zestien maanden, na het vertrek van de moeder naar Amerika, met haar vader. [de minderjarige] woont dus inmiddels het grootste deel van haar leven in [woonplaats2] , waar zij gewend en ook geworteld is. Gebleken is dat het goed gaat met [de minderjarige] in de woonsituatie bij de vader in [woonplaats2] . Zij is een vrolijk en levendig meisje, dat goed kan meekomen op school, vriendschappen heeft gesloten en graag zwemt. In [woonplaats2] of in de directe omgeving heeft de vader een sociaal netwerk opgebouwd en daar woont ook familie van vaderszijde, met wie [de minderjarige] een goede band heeft. Er zijn geen contra-indicaties voor het verblijf van [de minderjarige] bij de vader en er bestaat dan ook geen enkele aanleiding om in deze situatie verandering te brengen. De stelling van de moeder dat [de minderjarige] , als gevolg van het werk van de vader, regelmatig door anderen moet worden opgevangen is juist, maar dat zal niet anders zijn als [de minderjarige] in Amerika zou wonen bij de moeder, die ook een drukke baan heeft. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die ervoor pleiten om de huidige woonsituatie van [de minderjarige] te wijzigen.
5.9
Mr. Acer heeft tijdens de zitting verklaard dat zij een USB-stick heeft overgelegd met opnames, waarvan zij het hof kennis wil laten nemen. Het hof heeft die USB-stick echter bij de stukken niet aangetroffen en heeft dus ook bedoelde opnames niet kunnen afspelen. Wat daar ook van zij, het hof heeft wel de uitgewerkte verslagen van de tussen de moeder en [de minderjarige] gevoerde telefoongesprekken gelezen. Daarin is te lezen dat [de minderjarige] op de daarop gerichte vraag van de moeder antwoordt dat zij bij haar wil wonen. Dit maakt het oordeel van het hof niet anders. Geenszins valt uit te sluiten dat [de minderjarige] uit gevoel van loyaliteit de vraagsteller een wenselijk antwoord heeft gegeven. In elk geval kan aan een dergelijk gesprek tussen de moeder en [de minderjarige] geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
5.1
Nu het hof, zoals uit al het voorgaande volgt, de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn, zal bekrachtigen en [de minderjarige] als gevolg daarvan bij de vader zal blijven wonen, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van de overige verzoeken van de moeder, voor zover die uitgaan van een verhuizing van [de minderjarige] naar Amerika.
Het hof zal de bestreden beschikking ook bekrachtigen voor zover het ouderschapsplan (two party-agreement) aan die beschikking is gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt.
5.11
Het hof zal, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn, de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 januari 2024, voor zover daarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en voor zover het ouderschapsplan (two party-agreement) aan die beschikking is gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.B. de Groot en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 10 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.