ECLI:NL:GHARL:2024:637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.330.354/01 en 200.330.354/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot verkoop van een gezamenlijke woning met indeplaatsstelling van benodigde rechtshandelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot verkoop van een gezamenlijke woning na echtscheiding. De man en de vrouw waren in 2008 gehuwd en zijn in 2015 gescheiden. De woning, die onderdeel was van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, diende te worden verkocht indien de man deze niet kon overnemen. De rechtbank Noord-Nederland had de vrouw eerder gemachtigd om de woning te gelde te maken, wat de man in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de man niet tijdig heeft gereageerd op de mogelijkheid om de woning over te nemen en dat zijn voorstellen om de woning over te nemen onvoldoende onderbouwd waren. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt dat de belangen van de vrouw bij verkoop zwaarder wegen dan de wensen van de man om in de woning te blijven wonen. De man heeft geen realistisch financieel voorstel gedaan en zijn gedrag heeft bijgedragen aan de noodzaak tot verkoop. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de man wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.330.354/01 en 200.330.354/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 219854)
beschikking van 25 januari 2024
in de zaken van
[verzoeker](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. Y.M. Prins te Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 juli 2023 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak met zaaknummer 200.330.354/01 en van de procedure in de zaak met zaaknummer 200.330.354/02 met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), tevens houdende het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, ingekomen op 28 juli 2023;
- een journaalbericht namens de man van 4 augustus 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de man van 22 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 1 december 2023 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de man van 11december 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling waarbij de beide zaken tegelijkertijd zijn behandeld heeft op 14 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Buitenhuis heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 maart 2015 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 6 augustus 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning). Voor de financiering daarvan hebben partijen een hypothecaire lening afgesloten.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 29 februari 2015, hersteld bij beschikking van 2 februari 2016, (hierna tezamen: de beschikkingen van de familiekamer) is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
In de beschikking van 29 februari 2015 is door de rechtbank het volgende met betrekking tot de verdeling/verkoop van de woning overwogen:
“(.. . ) Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de waarde van de voormalige echtelijke woning vast op € 147.500,-. Vervolgens dient de man de mogelijkheid te hebben om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Op grond hiervan zal de rechtbank bepalen dat de man twee maanden de tijd te rekenen vanaf de datum van deze beschikking heeft om te onderzoeken of hij de woning met de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen tegen de hiervoor vastgestelde waarde kan overnemen. Lukt het de man niet om de woning over te nemen, dan ligt het in de rede dat de woning wordt verkocht.
(…) Indien de man er niet in slaagt de aan woning verbonden hypothecaire geldleningen over te nemen met gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dan dient de woning te worden verkocht aan een derde. Partijen dienen hun medewerking te verlenen aan verkoop van de woning, onder andere bestaande uit het verlenen van een
verkoopopdracht aan een makelaar en het verlenen van medewerking aan de
voorbereidingen van de verkoop (...). Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt (…). In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daarop volgende overdracht mee te werken. (...);”
en het volgende beslist:
“stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap als volgt vast:
bepaalt dat de man de mogelijkheid krijgt om uiterlijk binnen twee maanden na betekening
van de in deze te wijzen beschikking de gemeenschappelijke woning staande en gelegen aan
de [adres] te [woonplaats1] over te nemen, tegen een waarde van € 147.500,-
onder de verplichting de vrouw de helft van het verschil tussen de hypotheekschuld
(€ 174.500,-) en de waarde (€ 147.500,-) uit de keren en onder de voorwaarde dat tevens
de met deze woning verbonden hypothecaire geldleningen door de man worden
overgenomen en de vrouw ter zake deze hypothecaire geldleningen gelijktijdig door de
hypotheekhouder volledig wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
bepaalt dat, indien na ommekomst van de hiervoor genoemd termijn, blijkt dat de man de
aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen niet kan overnemen onder gelijktijdig
ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, de gemeenschappelijke woning
aan de [adres] te [woonplaats1] van partijen wordt verkocht aan een derde en
wijst daartoe de heer [naam1] , (... ) aan als makelaar teneinde de woning in de verkoop te nemen;
bepaalt dat partijen hun volledige medewerking dienen te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen, waarbij ieder van partijen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan de heer [naam1] indien partijen niet binnen zes weken na betekening van de in deze te wijzen beschikking een opdracht tot verkoop hebben ondertekend."
In de beschikking van 2 februari 2016 is met betrekking tot de woning als volgt beslist:
“verbetert voormelde beschikking van 29 december 2015 in die zin dat voor wat betreft de
toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats1]
aan de rechtsoverwegingen wordt toegevoegd en het dictum komt te luiden:
bepaalt dat indien de man erin slaagt de aan de woning verbonden hypothecaire
geldleningen over te nemen met gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke
aansprakelijkheid, de woning aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 147.500,-, onder de verplichting van de vrouw de helft van de onderwaarde te betalen
aan de man, welke onderwaarde dient te worden verrekend met de helft van de waarde en
na verrekening van de na peildatum door de man betaalde premie, van de Spaar Zeker
verzekering bij de Rabobank (...)
bepaalt dat deze verbetering onder vermelding van de datum van 2 februari 2016 wordt
vermeld op de minuut van de beschikking van 29 december 2015;
(...).”
3.4
De beschikkingen van de familiekamer zijn op 4 augustus 2016 aan de man
betekend.
3.5
Op 5 januari 2017 hebben de man en de vrouw een opdracht tot dienstverlening aan
makelaar [naam1] verstrekt tot het verkopen van de woning tegen een vraagprijs
van € 159.000,-.
3.6
De man bewoont de woning.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft de vrouw de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar te machtigen tot het te gelde maken van de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] ;
II. de man te veroordelen de woning te ontruimen en ontruimd te houden drie dagen voor de beoogde leverdatum van de woning aan een derde;
III. de man te gebieden om alle handelingen te verrichten die nodig zijn om tot verkoop van de woning te komen, waaronder, maar niet uitsluitend begrepen, het dulden van de bezichtigingen van de woning op eerste verzoek van de makelaar en op het tijdstip dat door de makelaar wordt gewenst, het ter beschikking stellen van een sleutel aan de makelaar voor bezichtigingen, het vertrekken uit de woning op het moment van een bezichtiging, het schoon en netjes houden van de woning en daarbij behorende tuin een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van dit gebod en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
IV. te bepalen dat de in deze procedure te wijzen beschikking in de plaats treedt van de
toestemming van de man tot de benodigde rechtshandelingen om tot verkoop en levering van de woning te komen, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend, het verlenen van opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te bepalen makelaar, de instemmende wilsverklaring met betrekking tot de verkoop van de woning, het tekenen van de verkoopovereenkomst en het tekenen van de leveringsakte;
V. te bepalen dat de man de helft van de kosten van verkoop voor zijn rekening dient te
nemen en de vrouw te machtigen deze kosten te verrekenen met de uitkering wegens over- of onderwaarde die de man toekomt;
VI. te bepalen dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de over- of onderwaarde met betrekking tot de woning na aftrek van de kosten voor het aflossen van de hypotheek en de kosten van verkoop en levering van de woning;
VII. althans te bepalen zoals de rechtbank in goede justitie behaagt.
4.2
De man heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken aan de vrouw te ontzeggen c.q. deze verzoeken af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding. Daarnaast heeft de man zelfstandige tegenverzoeken gedaan, waaronder tegenverzoeken die zijn gericht op het verkrijgen van een verklaring voor recht dat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen en de vrouw wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan deze overdracht/levering (hierna: tegenverzoeken 1 tot en met 6). Ook heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om voor de tegenverzoeken 1 tot en met 6, ex artikel 69 van liet Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen dat de zaak wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan wel deze verzoeken en ook de overige verzoeken van de man af te wijzen.
4.4
In de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank
- de vrouw machtiging verleend tot het te gelde maken van de woning;
- de man veroordeeld de woning te ontruimen en ontruimd te houden drie dagen voor de beoogde leverdatum van de woning aan een derde;
- de man geboden om alle handelingen te verrichten die nodig zijn om tot verkoop van de woning te komen, waaronder, maar niet uitsluitend begrepen, het dulden van bezichtigingen van de woning op eerste verzoek van de makelaar en op het tijdstip dat door de makelaar wordt gewenst, het ter beschikking stellen van een sleutel aan de makelaar voor bezichtigingen, het vertrekken uit de woning op het moment van een bezichtiging, het schoon en netjes houden van de woning en de daarbij behorende tuin een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van dit gebod en voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt met een maximum van € 25.000,-;
- bepaald dat de beschikking in de plaats treedt van de toestemming van de man tot de benodigde rechtshandelingen om tot verkoop en levering van de woning te komen, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend begrepen, het verlenen van opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te bepalen makelaar, de instemmende wilsverklaring met betrekking tot de verkoop van de woning, het tekenen van de koopovereenkomst en het
tekenen van de leveringsakte;
- bepaald dat de man de helft van de kosten van verkoop voor zijn rekening dient te
nemen en de vrouw gemachtigd om deze kosten te verrekenen met de uitkering wegens
over- of onderwaarde die de man toekomt;
- bepaald dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de over- of onderwaarde met betrekking tot de woning na aftrek van de kosten voor het aflossen van de hypotheek en
de kosten van verkoop- en levering van de woning;
- bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
5. De omvang van het geschil in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking
5.1
De man kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man heeft het hof verzocht:
-bij wege van incident:
bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep en in afwachting van de te nemen beslissing in hoger beroep
;
- in de hoofdzaak:
bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking te wijzigen in die zin dat:
de vrouw in haar hiervoor onder punt 4.1 genoemde verzoeken niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans deze verzoeken aan de vrouw worden ontzegd c.q. deze verzoeken van de vrouw worden afgewezen;
de man in zijn hiervoor onder punt 4.2 genoemde tegenverzoeken 1 tot en met 6 ontvankelijk wordt verklaard en deze gegrond worden verklaard c.q. worden toegewezen, in die zin dat bij
beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, door het hof:
1. voor recht wordt verklaard dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om de woning
over te nemen tegen de waarde vastgesteld bij de beschikkingen van de familiekamer ad € 147.500,-, althans tegen de waarde door makelaar [naam1] per 5 januari 2017 bepaald op € 159.000,-, althans tegen de WOZ-waarde per 1 januari 2020 vastgesteld op € 168.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek en de verplichting van de vrouw de helft van de onderwaarde te betalen aan de man, welke onderwaarde dient te worden verrekend met
de helft van de waarde en na verrekening van de na peildatum 3 april 2014 door de man
betaalde premie van de Spaar Zeker verzekering bij de Rabobank met nummer
[nummer1] ;
2. wordt bepaald dat de notariële overdracht/levering van de woning in eigendom aan de
man zal geschieden uiterlijk binnen drie maanden nadat het hof in deze uitspraak heeft gedaan;
3. de vrouw wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan voornoemde notariële
overdracht/levering van de woning aan de man;
4. de vrouw wordt veroordeeld om de helft van de onderwaarde van de woning aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. wordt bepaald dat wanneer de vrouw haar medewerking niet binnen de hiervoor gestelde
termijn van drie maanden aan de toedeling van de woning aan de man zal verlenen en derhalve de notariële overdracht niet binnen de termijn van drie maanden heeft plaatsgevonden, dit vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van levering, alsmede dat dit vonnis als plaatsvervangende handtekening c.q. machtiging geldt voor het ondertekenen van stukken die in het kader van de verdeling getekend dienen te worden;
6. wordt bepaald dat wanneer de vrouw haar medewerking niet verleent binnen drie
maanden na uitspraak, direct na de betekening ervan, de uitspraak kan worden ingeschreven in het daartoe bestemde register en dat de termijn als bedoeld in art. 3:301 BW niet afgewacht hoeft te worden;
7. althans een zodanige beslissing wordt genomen als het hof juist acht.
5.2
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel dit af te wijzen, zowel in het incident als in de hoofdzaak.

6.De motivering van de beslissing

Het schorsingsverzoek (zaak met nummer 200.330.354/02)
6.1
Nu het hof heden ook uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de man geen belang meer bij de behandeling van zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dat verzoek om die reden afwijzen.
Het verzoek in de hoofdzaak (zaak met nummer 200.330.354/01)
6.2
Op grond van artikel 3:174 lid 1 BW kan de rechter een deelgenoot op diens verzoek machtigen tot het te gelde maken van dat goed ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen.
6.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn als hiervoor bedoeld, die toewijzing van het verzoek van de vrouw haar te machtigen tot het te gelde maken van de woning, rechtvaardigen. De rechtbank heeft hiertoe (samengevat) het volgende overwogen.
Uit de beschikkingen van de familiekamer van 29 februari 2015 en 2 februari 2016, waarin de wijze van verdeling van de woning is vastgesteld, volgt dat de man twee maanden na de betekening ervan de tijd had om bij de vrouw aan te geven of hij de woning onder de in die beschikkingen vastgestelde voorwaarden kon overnemen. De betekening van de beschikkingen heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016 en de man heeft daarna niet tijdig aan de vrouw laten weten of hij de woning kon overnemen. Nadat op 5 januari 2017 door de man en de vrouw een verkoopopdracht was verstrekt aan makelaardij [naam1] heeft de man een weigerachtige houding aangenomen met betrekking tot de verkoop van de woning. Door de houding en het gedrag van de man zijn de beslissingen uit de beschikkingen van de familiekamer niet nagekomen. Later heeft de man weliswaar voorstellen gedaan om de woning over te nemen, maar naast het feit dat deze voorstellen pas werden gedaan nadat de termijn was verstreken, waren de voorstellen onvoldoende onderbouwd in die zin dat de vrouw onvoldoende zekerheid had dat de man zijn financiële voorstellen kon nakomen, zodat zij hierop niet hoefde in te gaan. Het beroep van de man op een belangenafweging gaat niet op, omdat, gelet op het niet nakomen van beschikkingen van de familiekamer en het tijdsverloop, de belangen van de vrouw bij een verkoop zwaarder wegen dan de wens van de man om in de woning te blijven wonen. Bovendien heeft de familiekamer in haar beschikkingen uitgebreid de belangen van de man en de vrouw afgewogen, aldus de rechtbank.
6.4
Het hof is het eens met de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die – na eigen onderzoek – tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
6.5
Partijen hebben al op 5 januari 2017 een verkoopopdracht aan de makelaar gegeven, maar tot op heden is het niet tot verkoop van de woning gekomen. Uit het dossier blijkt dat de man met zijn houding en gedrag richting de vrouw en richting de makelaar - zoals het onbereikbaar zijn voor de makelaar en het sturen van negatieve en ongepaste berichten aan de makelaar - niet de intentie had mee te werken aan een voortvarende en constructieve verkoop van de woning aan een derde. Dit geldt temeer nu de man, gedurende het verkooptraject, eenzijdig de verkoopopdracht aan de makelaar heeft ingetrokken, omdat hij de woning onder zijn voorwaarden zelf wilde overnemen. Zijn handelen was daarmee in strijd met het bepaalde in de beschikkingen van de familiekamer van de rechtbank van 29 februari 2015 en 2 februari 2016. Anders dan de man en net als de rechtbank, is het hof van oordeel dat deze beschikkingen niet anders uitgelegd kunnen worden dan dat de man twee maanden de gelegenheid had de woning zelf over te nemen. De man heeft aangegeven de woning nog steeds graag te willen overnemen. De termijn waarbinnen hij de mogelijkheid had is inmiddels ruimschoots verstreken en bovendien is niet gebleken dat de man de huidige waarde kan financieren. De woning dient dan ook verkocht te worden en gelet op de eerdere gedragingen van de man acht het hof het aangewezen dat de bestreden beschikking in de plaats treedt van de medewerking van de man om tot verkoop en levering van de woning te komen.
6.6
De man beroept zich in hoger beroep nog op het beginsel van de redelijkheid en billijkheid, wat volgens de man moet leiden tot toedeling van de woning aan hem. Hij voert in dit verband aan dat hij sinds het eindigen van de relatie op 11 juni 2013 het gebruik van de woning heeft, dat hij sinds 1 maart 2014 de lasten ervan betaalt, dat de vrouw een andere woning heeft en dat het traumatiserend voor hem is om de woning aan een derde te moeten verkopen. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de redelijkheid en billijkheid zich niet verzetten tegen verkoop van de woning aan een derde, temeer omdat de man in de voorbije jaren nimmer een realistisch financieel voorstel heeft gedaan voor toedeling van de woning aan hem en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning kan overnemen als een realistische waarde wordt gehanteerd. De financiële voorstellen van de man aan de vrouw waren onvoldoende onderbouwd en ontoereikend nu hij daarbij steeds uitging van de op 15 mei 2015 getaxeerde woningwaarde van € 147.500,-, terwijl de waarde van de woning in het economisch verkeer daarna beduidend hoger was (en nog steeds is).
6.7
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep van de man niet slaagt en het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het incident en in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 juli 2023,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. M.A.F. Veenstra en mr. F. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.