In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een camping en een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de camping en de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden van respectievelijk € 311.000 voor de camping en € 477.000 voor de woning, welke waarden per waardepeildatum 1 januari 2021 waren vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarden verdedigd met taxatierapporten, maar de belanghebbende betwistte deze waarden en stelde lagere waarden voor: € 221.000 voor de camping en € 389.000 voor de woning.
De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 september 2024 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. Het Hof benadrukte dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarden correct waren vastgesteld, en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De belanghebbende heeft geen objectieve aanknopingspunten aangedragen om de taxatiewijzen van de heffingsambtenaar te betwisten, en het Hof heeft geoordeeld dat de taxatierapporten en de gebruikte methoden adequaat waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.