ECLI:NL:GHARL:2024:6564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.607
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezag en veiligheid

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2012 en 2018, die sinds 28 april 2023 onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De ouders hebben samen het gezag over de kinderen, maar zijn sinds november 2022 uit elkaar. De kinderen wonen sinds 10 mei 2023 bij hun pleegouders, de grootouders van moederszijde. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft op 18 april 2024 besloten dat de kinderen tot 28 april 2025 bij de pleegouders moeten blijven wonen, wat de moeder niet accepteert. Zij is in hoger beroep gegaan en verzoekt het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten of af te wijzen.

Tijdens de zitting bij het hof op 26 september 2024 zijn de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI, de vader en de pleegouders aanwezig. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en dat er gewerkt kan worden aan een terugplaatsing met een veiligheidsplan. De GI daarentegen is van mening dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de veiligheid van de kinderen, gezien de zorgen over de thuissituatie en de relatie van de moeder met haar partner, die eerder betrokken was bij huiselijk geweld.

Het hof oordeelt dat de kinderen uit huis geplaatst moeten blijven, omdat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en de opvoedingscapaciteiten van de moeder. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat zij in staat is om de kinderen een veilige omgeving te bieden. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en de uithuisplaatsing blijft van kracht tot 28 april 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.607
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/432620/ZJ RK 24-132)
beschikking van 24 oktober 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. F. Pool
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
die is gevestigd in Amsterdam
verder te noemen: de GI
en
[de vader] (de vader)
die woont in [woonplaats1]
en
[de pleegouders] (de pleegouders)
die wonen in [woonplaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] .

2.Belangrijke informatie

De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
De ouders zijn sinds november 2022 uit elkaar.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 28 april 2023 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds 10 mei 2023 bij de pleegouders: opa en oma moederszijde.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft op 18 april 2024 op verzoek van de GI een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft beslist dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 28 april 2025 bij de pleegouders blijven wonen.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen of de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere tijd moet uitspreken.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met bijlagen, en
- het verweerschrift van de GI met bijlagen.
Op 23 oktober heeft mr. Kamminga, raadsheer bij dit hof, samen met de griffier gesproken met [de minderjarige1] .
De zitting bij het hof was op 26 september 2024.
Aanwezig waren:
- de moeder, met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader, en
- de pleegouders.

6.De redenen voor de beslissing

de wet
De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
standpunten
De moeder vindt de uithuisplaatsing van de kinderen niet langer noodzakelijk. Met een veiligheidsplan kan naar terugplaatsing van de kinderen bij de moeder worden gewerkt. De zorgen die de GI heeft gehad over onveiligheid in de thuissituatie vanwege huiselijk geweld van haar partner [naam1] zijn niet, of minder aanwezig. [naam1] heeft tijdens zijn detentie verschillende vormen van hulpverlening gehad om te werken aan zijn persoonlijke problemen. Op 14 juni 2024 is [naam1] voor het eerst op verlof geweest en dat is goed gegaan. De moeder vindt het niet in het belang van de kinderen dat er tijd verloren gaat zonder dat voldoende hulpverlening is ingezet. Zo is er nog steeds geen persoonlijkheidsonderzoek (PO) verricht bij de moeder, is er in de afgelopen periode geen andere vorm van hulpverlening ingezet en doet de GI niets met de wens van de moeder om met iemand te praten. Een inbreuk op het privéleven van de moeder en de kinderen vindt zij op grond van artikel 8 lid 2 EVRM niet gerechtvaardigd. Aangezien de moeder open staat voor hulpverlening, die hulpverlening het afgelopen jaar onvoldoende is ingezet en het perspectief van de kinderen nog open is, had de machtiging tot uithuisplaatsing in ieder geval voor een kortere duur verleend moeten worden.
De GI is van mening dat de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is. De kinderen hebben recht op een veilige thuissituatie. De GI vindt het zorgelijk dat het niet lukt om samen met de moeder en [naam1] aan verandering in de dynamiek in hun relatie te werken. De moeder maakt daarin bewust een andere keuze die rechtstreeks ingaat tegen de belangen van de kinderen. Ook ziet de GI geen aanleiding om de uithuisplaatsing in tijd te bekorten.
De pleegouders en de vader zijn het eens met de GI. Zolang [naam1] in het leven van de moeder is, kunnen de kinderen niet terug naar huis.
oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de kinderen uit huis geplaatst moeten blijven. Het hof ziet ook geen aanleiding de uithuisplaatsing in tijd te bekorten. Het hof heeft hiervoor de volgende redenen.
De belangrijkste reden dat de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen, is dat kinderen niet veilig bij haar thuis zijn. Er zijn namelijk al lange tijd grote zorgen over de (on)mogelijkheden van de moeder om de kinderen veilig te laten opgroeien. Volgens een IQ-onderzoek van [naam2] van oktober 2023 komen het verbale begrip (spreektaal) van de moeder en haar denkvermogen overeen met een licht verstandelijke beperking. Verder zijn er sterke aanwijzingen voor PCF (Pediatric condition Falsification) bij de moeder. PCF is een geestelijke ziekte en een vorm van kindermishandeling. Toen de kinderen nog thuis woonden waren zij in de ogen van de moeder bijna altijd ziek waardoor zij weinig naar school gingen. Opvallend is dat de pleegouders sinds de kinderen bij hen wonen geen zieke kinderen zien.
De relatie van de moeder met [naam1] heeft de situatie zo mogelijk nog zorgelijker gemaakt. Het is tot nu toe niet gelukt om samen met de moeder te werken aan doorbreking van het patroon van huiselijk geweld. Hoewel de moeder dit ontkent, is door meerdere personen bevestigd dat [naam1] zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Er is een periode van rust geweest maar dit leek vooral te komen omdat [naam1] gedetineerd was. De moeder kiest er ondanks alles voor om bij [naam1] te blijven: hij woont sinds hij in juli 2024 uit de gevangenis is weer bij haar in.
Aan de moeder moet toegegeven worden dat uitvoering van het PO lang op zich laat wachten. Dat komt doordat er vanwege de ingewikkeldheid van de problematiek nog geen organisatie gevonden is die dit onderzoek kan uitvoeren. De GI doet haar uiterste best om een organisatie te vinden die een PO wil uitvoeren en had op de mondelinge behandeling bij dit hof een organisatie bereid gevonden voor een tweede keer te screenen of zij toch een mogelijkheid daartoe zien.
Dat er door omstandigheden die buiten de macht van de GI liggen nog geen PO is uitgevoerd, wil niet zeggen dat niet geprobeerd is passende hulpverlening in te zetten. Er zijn een aantal vormen van hulpverlening aangeboden die de moeder niet wil. Zo is de moeder eind december 2023 bevallen van een zoon, [de minderjarige3] . Aan de moeder is de mogelijkheid geboden om met [de minderjarige3] naar een moeder-kind voorziening te gaan. Dit heeft de moeder geweigerd. [de minderjarige3] is in een pleeggezin geplaatst. De moeder heeft daarmee de kans voorbij laten gaat om met de juiste hulp stappen te zetten met betrekking tot [de minderjarige3] die ook zicht hadden gegeven op haar opvoedingsvaardigheden naar [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Verder is de module “Geweldloos samen verder” volgens informatie van [naam3] van mei 2024 niet ingezet omdat een hulpvraag ontbreekt: de moeder en [naam1] ontkennen het huiselijk geweld. Bij deze stand van zaken kan, aldus [naam3] , niet aan verandering gewerkt worden. De moeder heeft op de mondelinge behandeling verteld dat zij samen met [naam1] relatietherapie via [naam4] heeft, maar zij heeft daarvan geen onderbouwing zoals bijvoorbeeld een inschrijvingsbevestiging van [naam4] overlegd. De moeder heeft daarmee de ernstige zorgen die er zijn over de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen niet weggenomen.
De kinderen laten bij de pleegouders een stijgende lijn in hun ontwikkeling zien. Ze hebben het daar goed. [de minderjarige1] heeft dit in het gesprek met mr. Kamminga bevestigd. De kinderen hebben een keer per week begeleide omgang met hun moeder. Tijdens de omgang is gezien dat moeder niet voldoende aansluit bij wat de kinderen nodig hebben. Het lijkt alsof zij onvoldoende weet wat bij de leeftijd van de kinderen verwacht mag worden.
Dit alles maakt dat de kinderen niet terug naar huis kunnen en dat de termijn van de uithuisplaatsing niet korter kan. Aan de eisen die de wet en het internationale recht stellen voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is in dit geval voldaan.
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 april 2024 waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, P.B. Kamminga en
I. Pieters, in samenwerking met mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.