ECLI:NL:GHARL:2024:6575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
Wahv 200.337.167/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en sanctiebedrag bij verkeersvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij aan de betrokkene, [de betrokkene] N.V., een sanctie van € 400,- was opgelegd voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 7 december 2021. De kantonrechter had de sanctie verlaagd tot € 310,- en een matiging van € 10,- toegepast vanwege de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de gedraging en stelde dat er geen sprake was van parkeren, aangezien de bestuurder zijn vrouw met een rolstoel naar het ziekenhuis had gebracht.

Het hof oordeelt dat er wel sprake is van parkeren, omdat de tijd die nodig is voor het uitstappen van de passagier niet de tijd omvat die de passagier nodig heeft om zijn bestemming te bereiken. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en matigt het sanctiebedrag met 25%. De proceskosten in administratief beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking, maar het hof kent een procesvergoeding toe aan de betrokkene. De beslissing van de kantonrechter wordt gedeeltelijk vernietigd en het sanctiebedrag wordt vastgesteld op € 225,-. De advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.337.167/01
CJIB-nummer
: 246242856
Uitspraak d.d.
: 24 oktober 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 21 december 2023, betreffende
Mr. M. Lagas, werkzaam bij Appjection B.V., kantoorhoudende te Amsterdam,
beweerdelijk optredende namens

[de betrokkene] N.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 14 juni 2024 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Op 2 juli 2024 is een e-mailbericht met bijlagen van mr. Lagas ontvangen. Een kopie daarvan is toegestuurd aan de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft een aanvullend verweerschrift ingediend. Een kopie daarvan is doorgestuurd naar mr. Lagas. Deze heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Mr. Lagas heeft naar aanleiding van het tussenarrest een aantal stukken overgelegd, te weten een machtiging van [de betrokkene] N.V. en een machtiging van de heer Schepping. Het hof is van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat mr. Lagas gemachtigd is om [de betrokkene] N.V., de betrokkene in deze zaak, in hoger beroep te vertegenwoordigen.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 400,- voor: “parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”. Deze gedraging zou zijn verricht op 7 december 2021 om 14:06 uur op de Bleulandweg in Gouda met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
3. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie verlaagd tot € 310,-, omdat het bedrag van de sanctie voor een gedraging als deze met ingang van 1 maart 2022 is verlaagd, hetgeen ook ten gunste van de betrokkene moet worden toegepast (vgl. het arrest van het hof van 28 maart 2022, dat is te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL: 2022:2330). Voorts heeft de kantonrechter een matiging toegepast van € 10,- in verband met de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden.
4. De gemachtigde betwist de gedraging. Er was geen sprake van parkeren. De bestuurder van het voertuig had namelijk zijn vrouw naar het ziekenhuis gebracht. Zij kon niet lopen in verband met een afgescheurde enkelpees. Hij heeft haar met een rolstoel, die een knijpsysteem heeft en dus alleen beweegt als de duwer daarin knijpt, naar binnen gereden en is meteen terug gelopen. De ambtenaar had dit moeten opmerken als hij een pardontijd in acht had genomen. De ambtenaar heeft echter niet verklaard dat hij dat heeft gedaan. Dat betekent dat de ambtenaar ook niet kan stellen dat geen sprake is geweest van het onmiddellijk in- en uit laten stappen, aldus de gemachtigde.
5. Niet in geding is dat het voertuig van de betrokkene op voornoemde datum en tijdstip (stil)stond op een gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart. Voor de vaststelling of de gedraging is verricht is van belang om vast te stellen of sprake was van parkeren.
6. Artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) definieert parkeren als het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
7. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van parkeren. De uitzondering voor het onmiddellijk laten in- of uitstappen van passagiers doet zich hier niet voor. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, is onder de tijd die nodig is voor (en gebruikt wordt tot) het onmiddellijk uitstappen van een passagier, niet begrepen de tijd die de passagier ná het uitstappen nodig heeft om zijn bestemming te bereiken (vgl. het arrest van dit hof van 13 februari 2017, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:1042). Dat is niet anders indien de passagier, zoals in dit geval, naar het ziekenhuis moet worden gebracht. In zodanig geval kan de bestuurder van het voertuig, nadat de passagier is uitgestapt, het voertuig parkeren op een plaats waar dat is toegestaan, om vervolgens terug te keren naar de passagier en deze naar het ziekenhuis begeleiden dan wel het voertuig direct parkeren op een niet-gehandicaptenparkeerplaats en de passagier met de rolstoel over een langere afstand begeleiden naar het ziekenhuis. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Niet van belang is of er een pardontijd in acht is genomen (vgl. het arrest van dit hof van 24 augustus 2020, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL 2020:6622).
8. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in eerste aanleg is overschreden. De inleidende beschikking is op 21 december 2021 aan de betrokkene toegezonden en de kantonrechter heeft op 21 december 2023 op het ingestelde beroep beslist. Gelet hierop zal het hof het door de kantonrechter vastgestelde sanctiebedrag matigen met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 28 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het toekennen van een procesvergoeding. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1012 komen de in administratief beroep gemaakte proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de matiging van het sanctiebedrag met € 10,- in verband met de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Dit betreft niet een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
10. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 875,- (= 2 x € 875,- x 0,5).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking in zoverre dat het
bedrag van de sanctie wordt bepaald op € 225,-;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv te veel tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 875,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.