ECLI:NL:GHARL:2024:685

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
200.329.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het planten van leilindes nabij erfgrens en de gevolgen van deze toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de appellanten, eigenaren van een perceel, leilindes mochten planten binnen twee meter van de erfgrens met hun buren, de geïntimeerden, die in een door Woningstichting Vechtdal Wonen gehuurde woning wonen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de leilindes verwijderd of verplaatst moesten worden, omdat deze te dicht bij de erfgrens stonden. De appellanten stelden echter dat zij toestemming hadden gekregen van de eigenaar van het perceel van de buren, Vechtdal, om de leilindes te planten. Het hof heeft de correspondentie tussen de appellanten en Vechtdal beoordeeld en geconcludeerd dat de communicatie van Vechtdal voldoende was om als toestemming te worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de leilindes niet verwijderd of verplaatst hoefden te worden, en dat de vordering van de geïntimeerden werd afgewezen. Tevens werden de geïntimeerden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.360/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 10312640
arrest van 30 januari 2024
in de zaak van

1.[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden,
hierna samen:
[appellanten],
advocaat: mr. P.H. Rappa in Hardenberg,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optraden als eisers,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. M.R. Vink in Zwolle.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het mondelinge vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, als “Overijsselse Overlegrechter” op 13 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep, de memorie van grieven en de memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerden] huren hun woning aan de [adres1] in [woonplaats1] van de eigenaar, Woningstichting Vechtdal Wonen (hierna: Vechtdal). Zij zijn de buren van
[appellanten] op de [adres2] , die daarvan de eigenaars zijn. De achterzijde van de tuin van [appellanten] grenst aan de zijkant van die van [geïntimeerden] [appellanten] hebben daar binnen de in artikel 5:42 BW bepaalde grenslijn van twee meter zes leilinden geplant.
2.2
De kantonrechter heeft [appellanten] op vordering van [geïntimeerden] veroordeeld deze leilinden te verwijderen of te verplaatsen naar een afstand van twee meter of meer van de grens tussen het perceel van [geïntimeerden] en het perceel van [appellanten] De bedoeling van het hoger beroep is dat deze vordering alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de leilindes niet hoeven te worden verwijderd of verplaatst. Dat wordt hierna uitgelegd.
Heeft de Vechtdal toestemming gegeven?
3.2
Volgens [appellanten] zijn de leilinden niet onrechtmatig geplant omdat Vechtdal daarvoor toestemming heeft gegeven. Zij baseren dat op een e-mail van 18 oktober 2022 van een medewerker van de woningstichting, waarin wordt gereageerd op een e-mail van
[appellanten] van 2 oktober 2022. Zij schreven daarin het volgende:
Onlangs hebben wij mailcontact gehad en elkaar gesproken over de huurders (onze achterburen) van de [adres1] 3[lees: 2, hof]
in [woonplaats1] . Zijn vinden de erfafscheiding die wij geplaatst hebben niet mooi. Ook hebben wij gesproken over een camera die aan de muur hangt gericht op o.a. onze achtertuin, u heeft ons een mail gestuurd met advies hierin, hier hebben wij tot op heden nog niets mee gedaan.
Wel hebben wij een brief gehad van mevr. [geïntimeerde1] en dhr. [geïntimeerde2] waarin zijn ons dwingen de leilindes die wij in de tuin hebben geplaatst te verwijderen of te verzetten. Die brief vindt u in de bijlage.
Wij hebben onze woning gekocht met een hoge coniferen haag tussen ons en de achter buren. Toen de buurvrouw op nummer 3[lees: 2]
kwam wonen stond deze haag er ook. Wij vonden en vinden de privacy in onze tuin erg belangrijk, vandaar dat wij de leilindes geplaatst hebben zodat er weer een groene afscheiding is.
Nogmaals, het zijn de bewoners van [adres1] 3[lees: 2]
die onze coniferen vernield hebben.
Voordat wij ingaan op de brief vragen wij u om met hun in gesprek te gaan. Aangezien wij in hun beleving niets goed meer kunnen doen of zeggen.
Wij hebben navraag gedaan en hebben begrepen dat het de eigenaar van de woning is die aan moet geven of onze leilindes overlast veroorzaken en ook de eigenaar aan kan geven of deze weggehaald of verplaatst moeten worden. Om die reden vragen wij u dan ook om ter plaatse hier naar toe te komen en dit te komen bekijken.
Dit is een situatie waarvan wij nooit gedacht hadden om nog eens in te belanden en ook zeker niet willen. Echter als de buren dit doorzetten dan zullen ook wij genoodzaakt zijn om stappen te moeten ondernemen.
Wij zijn bang voor escalatie en vragen u als woningbouw om advies, bemiddeling en dat jullie hierin jullie verantwoordelijkheid nemen.
Nogmaals, deze ellende is begonnen met het vernielen van onze coniferen. Ondanks dat wij naar ons inzien steeds weer van de goede kant laten zien, wat onlangs zowel door u als uw collega is beaamt, blijven ze in onze ogen dingen zoeken en komt het voor ons over als pesten en dat heeft een behoorlijke impact.
3.3
De reactie van Vechtdal van 18 oktober 2022 luidde als volgt:
Zoals vorige week telefonisch besproken zou ik nog een terugkoppeling geven op onderstaande kwestie. Inmiddels heb ik contact gehad met uw buurvrouw van [adres1] (…).
Wij hebben uw buurvrouw aangegeven dat de situatie zoals die nu is, voor ons acceptabel is en dat wij dan ook geen reden zien om hier actie in te ondernemen. Mevrouw was het hier niet mee eens en gaf aan dat ze zich hierin niet serieus genomen voelde.
Aangegeven dat wanneer mevrouw hier een klacht over in zou willen dienen ze zich tot ons of de gemeente moet richten en niet op u als buren.
Voor nu beschouwen wij deze zaak dan ook als gesloten en vertrouwen wij erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
3.4
[appellanten] wijzen in aansluiting hierop op een e-mail van de advocaat van Vechtdal van 29 maart 2023 (kort na het vonnis), waarin naar het bericht van Vechtdal wordt verwezen:
In deze e-mail heeft cliënte aangegeven contact te hebben gelegd met de huurders van [adres1] te [woonplaats1] , waarbij hen door cliënte is meegedeeld dat de situatie die voorlag met betrekking tot (de afstand van) de leilindes voor cliënte acceptabel is en zij derhalve geen reden ziet om hierin actie te ondernemen.
3.5
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat in deze correspondentie de vereiste toestemming niet valt te lezen. Vechtdal reageerde op e-mails van [appellant] die vooral als een verzoek tot bemiddeling moeten worden gezien. Om toestemming is daarbij niet gevraagd. De laatste e-mail luidt als volgt:
Op 13 maart hebben we een rechtszaak gehad over de leibomen. Echter zijn wij het niet eens met deze uitspraak, omdat de rechter "onjuist" overweegt dat wij geen toestemming hebben.
Er staat er in de wet, zie ook proces verbaal, dat wanneer de eigenaar (in dit geval van het perceel [adres1] ,) toestemming geeft, dat de bomen mogen blijven staan.
Jullie hebben per mail op 18-10- 2022 ons aangegeven dat de situatie acceptabel en zoals dhr. [naam1] ook aangaf aanvaardbaar is.
Met andere woorden, dat jullie het akkoord vinden en de bomen niet verplaatst hoeven worden.
Wij hebben jullie toestemming, maar wij willen alleen dat het nu ook duidelijk is voor de buren, dat jullie als eigenaar van het perceel akkoord zijn gegaan met deze situatie.
Dit zouden we dan ook, het liefst op korte termijn, mondeling willen toelichten en met jullie willen bespreken.
3.6
De advocaat van Vechtdal heeft in de al geciteerde e-mail van 29 maart 2023 ook geschreven dat Vechtdal ten aanzien van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter in dit stadium niets voor [appellanten] kan betekenen. De advocaat van Vechtdal had bovendien al eerder, op 25 november 2022 (een maand na de e-mail van 18 oktober, en nog voorafgaand aan de procedure), het volgende aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerden] geschreven:
Namens cliënte bericht ik u hierbij dat Woningstichting Vechtdal Wonen geen bezwaar heeft tegen het voornemen van mevrouw [geïntimeerde1] , inhoudende het instellen van een vordering ex artikel 5:42 BW jegens de eigenaren van het perceel gelegen aan de [adres2] te [woonplaats1] .
3.7
Het hof stelt voorop dat het [geïntimeerden] vrijstaat om als huurders de onderhavige vordering in te stellen, nu Vechtdal te kennen heeft gegeven daartegen geen bezwaar te hebben [1] . Dat betekent echter niet dat zij [appellanten] toestemming heeft onthouden om de leilindes te planten; bij de beoordeling van die vraag is van belang dat het geven van de vereiste toestemming aan [appellanten] vormvrij is, maar wel een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke instemming moet behelzen, gelet op de gevolgen daarvan en op de omstandigheid dat de toestemming kan worden ingeschreven in de openbare registers. Of uit gedragingen van Vechtdal een dergelijke toestemming kan worden afgeleid, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het hof overweegt daarover het volgende.
3.8
[appellanten] hebben Vechtdal geschreven te hebben begrepen dat de eigenaar van de naburige woning moet aangeven of de op zich te dichtbij staande leilindes weggehaald of verplaatst moeten worden. Vechtdal (en later ook haar advocaat) hebben in antwoord daarop laten weten dat de bestaande situatie voor haar acceptabel was en dat zij dan ook geen reden zag om hier actie in te ondernemen. Aan mevrouw [geïntimeerde1] zou dat ook zijn meegedeeld, met de toevoeging dat zij zich tot Vechtdal of de gemeente moet richten (en niet op
[appellanten] ) wanneer zij hier een klacht over in zou willen dienen.
3.9
[appellanten] hebben dit als een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke mededeling van Vechtdal mogen opvatten dat de leilindes niet hoeven te worden weggehaald of verplaatst (dat klachten van [geïntimeerden] daarover door Vechtdal niet zouden worden gehonoreerd), en dat voor de plaatsing ervan dus toestemming is gegeven.
3.1
Het mag dan zo zijn dat [appellanten] ook om bemiddeling van Vechtdal hebben gevraagd, maar dat kan niet tot een andere conclusie leiden. Vechtdal was tegenover partijen naar haar eigen mening immers kennelijk zo duidelijk dat zij de zaak als gesloten beschouwde. Dat Vechtdal later aan [appellanten] liet weten niets meer voor hen te kunnen betekenen nadat de kantonrechter tot een voor hen ongunstige uitspraak was gekomen, kan aan de op dat moment al gegeven toestemming ook niet afdoen. Dat is met name niet het geval omdat dit een reactie was op een e-mail waarin [appellant] schreef ‘Wij hebben jullie toestemming, maar wij willen alleen dat het nu ook duidelijk is voor de buren, dat jullie als eigenaar van het perceel akkoord zijn gegaan met deze situatie.’ Die toestemming wordt in het antwoord van Vechtdal niet bestreden. In tegendeel, zij herhaalt bij monde van haar advocaat dat aan [geïntimeerden] al was meegedeeld dat de situatie die voorlag met betrekking tot de afstand van de leilindes voor Vechtdal acceptabel was.
3.11
Tot slot: ook het feit dat Vechtdal [geïntimeerden] nog op 25 november 2022 had laten weten geen bezwaar te hebben tegen het instellen van hun vordering tegen [appellanten] , is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Die mededeling is immers niet aan [appellanten] gedaan, en is ook strijdig met was [appellanten] wel is meegedeeld – namelijk dat Vechtdal [geïntimeerden] heeft laten weten dat de bestaande situatie voor haar acceptabel was, dat zij de zaak daarmee als gesloten beschouwde, en dat zij [geïntimeerden] had meegedeeld dat die partijen zich juist
nietop de buren moesten richten.
De conclusie
3.12
Het hoger beroep slaagt. Omdat [geïntimeerden] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2] De beslissing van de kantonrechter dat de kosten in die procedure worden ‘gecompenseerd’ blijft in stand.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het mondelinge vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 13 maart 2023 voor zover [appellanten] daarin (onder 2.1) zijn veroordeeld de leilinden te verwijderen of te verplaatsen, en wijst deze vordering van [geïntimeerden] af;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
€ 473,55 aan procedurele kosten
€ 1.183 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (1 procespunt × appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 januari 2024.

Voetnoten

1.Zie
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.