ECLI:NL:GHARL:2024:6943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
200.339.119/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en verweerder

In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. op 10 mei 2024 een verzoekschrift ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor op basis van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 december 2023, waarin de vordering van Dexia om te verklaren dat zij niets meer verschuldigd was aan de verweerder, werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon Hoffstedde Assurantiën B.V. en dat Dexia onvoldoende had betwist dat deze advisering had plaatsgevonden. Dexia heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en wil met het voorlopig getuigenverhoor meer duidelijkheid krijgen over de contacten tussen de verweerder en Hoffstedde.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 september 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Dexia stelt dat het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om te kunnen onderbouwen dat de verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten. De verweerder heeft echter betoogd dat Dexia geen belang heeft bij het verhoor, omdat zij enkel probeert de juridische oordelen te bestrijden en de procedure te vertragen.

Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van Dexia voldoet aan de formele eisen en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het hof heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen, waarbij het verhoor zal plaatsvinden voor de getuigen die door Dexia zijn genoemd. De beslissing is op 5 november 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.119/02
beschikking van 5 november 2024
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
verzoekster,
hierna: Dexia
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor
tegen:
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
verweerder
hierna: [verweerder]
advocaat: mr. J.B. Maliepaard

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dexia heeft op 10 mei 2024 een verzoekschrift met een productie ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op 11 juni 2024 heeft Dexia aanvullende stukken ingediend. [verweerder] heeft op 5 september 2024 een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Namens Dexia is mr. Cornegoor verschenen. Namens [verweerder] is mr. Maliepaard verschenen, vergezeld door de heer [naam1] .

2.De kern van de zaak

2.1.
[verweerder] is in de periode 1997-1999 drie effectenleaseovereenkomsten (hierna gezamenlijk: de overeenkomsten) aangegaan met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Bij het sluiten van de overeenkomsten is de tussenpersoon Hoffstedde Assurantiën B.V. (hierna: Hoffstedde) betrokken geweest. In 2012 heeft Dexia in verband met de overeenkomsten een bedrag uitgekeerd aan [verweerder] .
2.2.
Dexia heeft bij de rechtbank gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten niets meer verschuldigd is aan [verweerder] . In haar vonnis van 7 december 2023 heeft de rechtbank de vordering van Dexia afgewezen en beslist dat Dexia een schadevergoeding moet voldoen aan [verweerder] . De rechtbank heeft, onder meer, geoordeeld dat bij het tot stand komen van de overeenkomsten sprake is geweest van vergunningplichtige advisering door Hoffstedde. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de feitelijke uiteenzetting van [verweerder] en de stukken waar [verweerder] naar heeft verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Dexia onvoldoende concreet betwist dat en waarom volgens haar geen sprake is geweest van vergunningplichtige advisering door Hoffstedde.
2.3.
Dexia heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De zaak (hierna: de hoofdzaak) is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.339.119/01. Dexia staat in de hoofdzaak voor het nemen van de memorie van grieven.
2.4.
Dexia geeft aan dat zij op dit moment geen concrete standpunten in kan nemen ten aanzien van het contact dat bij het tot stand komen van de overeenkomsten heeft plaatsgevonden tussen [verweerder] en Hoffstedde. Met het verzoek drie getuigen te laten horen, wenst Dexia alsnog in die positie te komen. Het hof zal het verzoek van Dexia toewijzen en licht hierna toe hoe het tot dat oordeel komt.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
Dexia voert aan dat het oordeel van de rechtbank over de advisering door Hoffstedde in essentie berust op (blote) beweringen van [verweerder] die tot dusverre op geen enkele wijze zijn getoetst. Met het door haar verzochte voorlopig getuigenverhoor beoogt Dexia vast te stellen wat zich in het kader van de totstandkoming van de overeenkomsten daadwerkelijk heeft afgespeeld tussen [verweerder] en Hoffstedde. Hiermee wil Dexia in de positie komen dat zij alsnog concrete standpunten in kan nemen ten aanzien van de contacten tussen [verweerder] en Hoffstedde. Daar komt bij dat volgens Dexia reden is te twijfelen aan de juistheid van de door [verweerder] gegeven voorstelling van zaken. Daarbij wijst Dexia op een inconsistentie/ongerijmdheid in de toelichting van [verweerder] op de gang van zaken, namelijk dat de aanleiding voor het sluiten van de overeenkomsten is geweest dat hij Hoffstedde advies heeft gevraagd over het verhogen van zijn hypotheek in verband met het voornemen een nieuwe woning te kopen, dat die verhoging doorgang heeft gevonden maar de aankoop van een nieuwe woning niet, en dat het bedrag van de verhoging vervolgens zou zijn aangewend ter financiering van de overeenkomsten. Dexia geeft aan dat [verweerder] , de echtgenote van [verweerder] en de medewerker van Hoffstedde waarmee [verweerder] contact heeft gehad als getuigen kunnen verklaren over wat zich daadwerkelijk tussen [verweerder] en Hoffstedde heeft afgespeeld.
Formele eisen
3.2.
In artikel 186 Rv staat, kort gezegd, dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Daarbij moet wel aan bepaalde formele eisen zijn voldaan. Die eisen staan in artikel 187 lid 3 Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. [1]
3.3.
Het door Dexia ingediende verzoekschrift voldoet aan de formele eisen. Dexia heeft voldoende duidelijk omschreven op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking dient te hebben. Zoals hiervoor onder 3.2 is toegelicht, is het, anders dan [verweerder] aanvoert, niet noodzakelijk dat Dexia aangeeft welke te onderzoeken concrete feiten of omstandigheden zij hoopt te kunnen aanvoeren die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Rechtsverwerking
3.4.
[verweerder] brengt naar voren dat, voor zover Dexia destijds heeft nagelaten te controleren of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon, de gevolgen van dit nalaten voor rekening en risico komen van Dexia. Hieronder valt ook het feit dat Dexia in deze zaak kennelijk niet in staat is gemotiveerd te onderbouwen dat de tussenpersoon aan de afnemer geen beleggingsadvies heeft verstrekt. Door haar onderzoeksplicht te schenden, heeft Dexia haar recht verwerkt om door middel van een getuigenverhoor alsnog te onderzoeken wat zich feitelijk heeft afgespeeld, aldus [verweerder] .
3.5.
Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is tijdsverloop alleen niet voldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. [2] Het beroep van [verweerder] op rechtsverwerking slaagt niet. [verweerder] voert geen feiten of omstandigheden aan waaruit volgt dat Dexia bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt geen voorlopig getuigenverhoor (meer) te zullen verzoeken. Evenmin onderbouwt [verweerder] op welke wijze zijn positie onredelijk wordt verzwaard of benadeeld door het voorlopig getuigenverhoor.
Afwijzingsgronden
3.6.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dat aan de formele eisen voldoet, worden afgewezen op de grond dat de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW)), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor als de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). [3]
3.7.
[verweerder] voert aan dat Dexia geen belang heeft bij het door haar verzochte voorlopig getuigenverhoor. [verweerder] brengt naar voren dat Dexia met het voorlopig getuigenverhoor niet op zoek is naar de feiten, maar alleen probeert de juridische oordelen te bestrijden en de procedures te vertragen. Volgens [verweerder] heeft Dexia geen of onvoldoende feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden. [verweerder] licht toe dat ook het voorstellen van een effectenleaseovereenkomst als geschikt voor de afnemer reeds als een gepersonaliseerde aanbeveling wordt aangemerkt. Naar het hof begrijpt, voert [verweerder] hiermee aan dat het niet zinvol is vast te stellen wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld tussen [verweerder] en Hoffstedde aangezien er sowieso sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Om die reden heeft Dexia volgens hem geen belang bij een voorlopig getuigenverhoor. [verweerder] wijst daarnaast op het verweer dat hij in de hoofdzaak heeft gevoerd dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last aan zijn zijde op grond waarvan Dexia nog een vergoedingsplicht jegens hem heeft, zodat haar vordering sowieso moet worden afgewezen Ook daarom heeft Dexia volgens hem geen belang bij het verzoek. In dezelfde lijn ligt het betoog van [verweerder] dat Dexia nog geen twee derde deel van de restschuld met wettelijke rente heeft betaald en de vordering in eerste aanleg ook om die reden zou zijn afgewezen.
3.8.
Dexia wijst er op dat het geschil dat voorligt in de hoofdzaak niet aan de orde is bij de behandeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Daarnaast brengt Dexia naar voren dat het hoger beroep in de hoofdzaak niet alleen is ingesteld in verband met de afwijzing van de door haar bij de rechtbank ingediende vordering maar eveneens in verband met de beslissing van de rechtbank dat Dexia schadeplichtig is ten opzichte van [verweerder] . Ook in dat kader heeft zij belang bij het door haar verzochte voorlopig getuigenverhoor, aldus Dexia.
3.9.
Van de door Dexia in de hoofdzaak ingestelde vordering staat niet op voorhand vast dat deze geen kans van slagen heeft, zodat om die reden geen sprake is van het ontbreken van belang bij het houden van het door Dexia verzochte voorlopig getuigenverhoor. [4] Voor het overige blijft de toewijsbaarheid van de vordering in de hoofdzaak buiten beschouwing in deze procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [5]
3.10.
Voor zover [verweerder] met het door hem aangevoerde punt dat Dexia slechts beoogt de procedure te vertragen een beroep doet op misbruik van bevoegdheid dan wel strijd met de goede procesorde slaagt het niet. Gelet op de toelichting van Dexia dat zij met het voorlopig getuigenverhoor wenst vast te stellen wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld tussen [verweerder] en Hoffstedde en zij twijfelt aan de juistheid van de door [verweerder] gegeven voorstelling van zaken, heeft [verweerder] dit verweer onvoldoende onderbouwd. Ook overigens heeft [verweerder] geen gronden aangevoerd die aanleiding geven tot een afwijzing van het door Dexia verzochte voorlopig getuigenverhoor.
3.11.
Het verzoek van Dexia om een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen. Voor een veroordeling in de kosten van deze procedure ziet het hof geen aanleiding.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst het verzoek van Dexia tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
4.2.
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden in ieder geval voor het horen van de in het verzoekschrift genoemde getuigen:
 [verweerder] ,
 [naam2] ,
 de medewerker van Hoffstedde waarmee [verweerder] contact heeft gehad,
met het doel zoals hiervoor onder 3.1 vermeld;
4.3.
bepaalt dat het verhoor van voornoemde getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. B.J. Engberts, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
4.4.
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
4.5.
bepaalt dat Dexia de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden november en december 2024 alsmede januari en februari 2025 zal opgeven uiterlijk drie weken na uitspraak van deze beschikking bij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
4.6.
bepaalt dat Dexia overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door H.L. Wattel, B.J. Engberts en K. Mans en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112
2.HR 11 november 2016, NJ 2017/75
3.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250
4.HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727
5.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112