ECLI:NL:GHARL:2024:7733
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige; rechtmatigheidstoets en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing van haar zoon gekregen, die op 2 mei 2024 door de kinderrechter was verleend. De moeder heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen deze beschikking, evenals tegen twee andere beschikkingen van de kinderrechter van respectievelijk 8 en 29 mei 2024. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot uithuisplaatsing af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in mei 2022 in een blijf-van-mijn-lijf-huis was geplaatst en dat haar zoon in augustus 2022 onder toezicht was gesteld. De moeder had een belast verleden en er waren zorgen over de veiligheid van de minderjarige. De GI had meerdere keren om een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, onder andere omdat de moeder en de minderjarige vermist waren. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht een spoedmachtiging had verleend en dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep tegen de beschikking van 8 mei 2024, omdat het wettelijk systeem geen bekrachtiging van een spoedbeslissing kent.
Het hof bekrachtigde de bestreden beschikkingen van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder om een ouderschapsbeoordeling af, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de eerdere beslissingen. De moeder had onvoldoende bewijs geleverd dat de situatie ten tijde van de beslissingen was veranderd. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden.