ECLI:NL:GHARL:2024:791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.328.569
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en financiële gegevens

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen is vastgesteld op € 400,- per kind per maand. De man betoogt dat de behoefte van de kinderen en zijn draagkracht lager zijn, en verzoekt het hof om de alimentatie te verlagen naar € 81,- per kind per maand. Het hof constateert echter dat de man bij zijn beroepschrift onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om een correcte berekening te maken. Hierdoor kan het hof niet anders dan de bestreden beschikking bekrachtigen. De man heeft de vrouw nodeloos in deze procedure betrokken door zijn financiële gegevens niet te verstrekken, wat heeft geleid tot extra kosten voor de vrouw. Het hof veroordeelt de man tot betaling van deze kosten, inclusief de eigen bijdrage en het griffierecht, in totaal € 664,-. De beschikking is gegeven op 1 februari 2024 en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.569
(zaaknummer rechtbank Overijssel 284625)
beschikking van 1 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 15 maart 2023, uitgesproken onder zaaknummer 284625 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juni 2023; en
- het verweerschrift;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren de advocaten van de man en de vrouw aanwezig. De man en de vrouw waren zelf niet naar de behandeling gekomen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 juli 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het huwelijk is op die datum ontbonden.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren in [plaats1] [in] 2014; en
- [de minderjarige2] , geboren in [woonplaats1] [in] 2016.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder 5.4 bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 400,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van deze beslissing. Het hof begrijpt dat de man de behoefte van de kinderen en zijn draagkracht aan de orde wil stellen. De man verzoekt het hof onderdeel 5.4 van de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie te bepalen op € 81,- per kind per maand, maar in ieder geval op een lager bedrag dan € 400,- per kind per maand.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De bijdrage van ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen (kinderalimentatie) wordt berekend aan de hand van de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de ouders en de zorgkorting. Om kinderalimentatie correct te berekenen, moeten de ouders elkaar inzage geven in hun financiële gegevens. De vrouw heeft gesteld – en dat is door de man niet betwist – dat zij de man meermaals om zijn financiële gegevens heeft gevraagd. De man heeft de benodigde financiële gegevens echter niet aan haar verstrekt. De vrouw heeft – bij gebrek aan deze gegevens – in het verzoek om voorlopige voorzieningen en in het echtscheidingsverzoek de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man geschat. Omdat de man zowel in de voorlopige voorzieningen als in de bodemzaak geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie toegewezen.
De man heeft hoger beroep bij het hof ingesteld, omdat hij vindt dat de behoefte van de kinderen en zijn draagkracht lager zijn, waardoor de kinderalimentatie ook lager moet zijn dan door de rechtbank is vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de man bij zijn beroepschrift volstrekt onvoldoende gegevens heeft overgelegd om enige berekening te kunnen maken. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.2
Omdat de man niet de benodigde financiële gegevens aan het hof heeft overgelegd, is het hof van oordeel dat de man de vrouw nodeloos in deze procedure heeft betrokken. De vrouw heeft hiervoor kosten moeten maken, namelijk de eigen bijdrage van € 321,- die zij aan haar advocaat heeft betaald en het griffierecht van € 343,- dat zij aan het hof heeft betaald. Het hof zal de man veroordelen om deze kosten aan de vrouw te vergoeden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 15 maart 2023, voor zover het de beslissing onder 5.4 betreft;
wijst het anders of meer verzochte af;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de vrouw bepaald op:
€ 343,- aan griffierecht;
€ 321,- aan eigen bijdrage;
ofwel in totaal € 664,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 1 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.