ECLI:NL:GHARL:2024:8016

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
21-001590-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad ten aanzien van de strafoplegging in de zaak Ismene met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie voor hennepkwekerijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. De verdachte had een belangrijke rol binnen deze organisatie, maar werd niet als leider aangemerkt. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van een aantal feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Na hoger beroep en een vernietiging van het eerdere arrest door de Hoge Raad, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling van de strafoplegging.

Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 720 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden eiste. De verdediging pleitte voor een lagere taakstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de strafoplegging uiteindelijk vastgesteld op een taakstraf van 680 uren, subsidiair 340 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak benadrukt de ernst van de deelname aan de criminele organisatie en de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan. Het hof heeft de verdachte de kans geboden om zijn straf niet in detentie uit te zitten, maar door middel van een taakstraf, waarbij de verdachte ook de mogelijkheid heeft om deze taakstraf binnen de wettelijke termijn te voltooien. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001590-24
Uitspraak d.d.: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 9 april 2024 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Noord-Nederland van 29 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 18-750015-16 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Procesgang

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het hem onder 4 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van verdachte is bij akte beperkt en richt zich slechts tegen de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 4 maart 2022 het vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigd en in zoverre opnieuw recht gedaan. Het gerechtshof heeft verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ter zake van elk van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten heeft het gerechtshof telkens een taakstraf opgelegd van 240 uur, telkens subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, waarbij ten aanzien van de taakstraf die ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit is opgelegd, het voorarrest is afgetrokken.
Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 9 april 2024 het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teruggewezen om de zaak ten aanzien van de strafoplegging opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (namelijk de strafoplegging) – vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Oplegging van straf

Vordering advocaat-generaal
Na terugwijzing door de Hoge Raad heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 720 uren, subsidiair 360 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de eerder door het hof bepaalde straf als uitgangspunt te nemen bij de strafoplegging na terugwijzing. De persoonlijke omstandigheden van verdachte en het bijbehorende belang om niet opnieuw gedetineerd te raken, bestaan nog onverkort. De verdediging verzoekt, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, verdachte een lagere taakstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. De verdediging heeft daarnaast verzocht de bij deze taakstraf te bepalen vervangende hechtenis te matigen, nu verdachte deze taakstraf binnen de wettelijke termijn van achttien maanden zal moeten kunnen uitvoeren.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezighield met de exploitatie van hennepkwekerijen. Hoewel verdachte niet als leider kan worden aangemerkt, had hij wel een belangrijke positie en is hij op verschillende momenten bij het proces van kweken van hennep betrokken geweest. Ook droeg hij zorg voor de betaling aan [medeverdachte] en had hij in een loods een grote hoeveelheid gedroogde hennep aanwezig. Het hof rekent verdachte zijn handelen aan, omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs. met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Verder betreurt het hof het dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft willen geven en geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Justitiële Documentatie
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024 volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Hierbij geldt tegelijkertijd dat deze veroordelingen niet van recente datum zijn. Daarnaast volgt uit dit uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Schending van de redelijke termijn
Het hof stelt vast dat het recht van verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is geschonden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in zowel eerste aanleg, hoger beroep, als in cassatie steeds moet zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren. Namens verdachte is op 1 december 2017 hoger beroep ingesteld. De tijd tussen binnenkomst van het dossier (19 september 2018) en de eerste behandeling op de zitting (29 januari 2021) is grotendeels te verklaren vanuit de omstandigheid dat niet alle straf- en ontnemingszaken die deel uitmaken van het onderzoek Ismene gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld en derhalve op verschillende momenten bij het hof zijn binnengekomen, terwijl het wenselijk was om deze zaken in hoger beroep gezamenlijk ter zitting te behandelen. Het hof deed bij arrest van 4 maart 2022 einduitspraak. Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim twee jaren. Op 17 maart 2022 is namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Op 9 april 2024 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. Hieruit volgt dat in de cassatiefase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim één maand. Deze overschrijdingen zijn niet aan verdachte te wijten en worden in de op te leggen straf verdisconteerd.
Straf
Na terugwijzing door de Hoge Raad acht het hof de eerder door het hof opgelegde taakstraf van – bij elkaar opgeteld – 720 uren, subsidiair 360 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren, in beginsel passend en geboden. Deze strafoplegging was in belangrijke mate ingegeven door de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zo volgt uit het arrest van het hof van 4 maart 2022. Het hof stelt vast dat deze omstandigheden sinds 2022 ongewijzigd zijn. Het hof zal deze straf dan ook als uitgangspunt nemen.
Nu in deze zaak sprake is van meerdaadse samenloop, wordt voor deze feiten één taakstraf opgelegd, waarvan het maximum de duur van 240 uren mag overschrijden. De vervangende hechtenis mag de in artikel 22d, derde lid, Sr genoemde duur van vier maanden overschrijden. In de hiervoor vastgestelde schending van de redelijke termijn in cassatie ziet het hof aanleiding om bij het bepalen van de duur van de taakstraf en de vervangende hechtenis in het voordeel van verdachte af te wijken. Het hof veroordeelt verdachte dan ook tot een taakstraf van 680 uren, subsidiair 340 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De duur van deze taakstraf en de daaraan verbonden vervangende hechtenis staan naar het oordeel van het hof in een redelijke verhouding tot (onder meer) de ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij tevens van belang is dat verdachte de taakstraf moet kunnen voltooien binnen de in artikel 6:3:1 Sv bedoelde termijn. Daarover overweegt het hof als volgt in reactie op het strafmaatverweer van de verdediging.
In eerste instantie is het hof bij de strafoplegging zoals volgt uit het arrest van 4 maart 2022 reeds in grote mate tegemoetgekomen aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn belang om niet opnieuw gedetineerd te raken, door een (forse) taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit terwijl de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de rol van verdachte daarbij zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had gerechtvaardigd. Zowel bij arrest van het hof van 4 maart 2022 als bij arrest van heden wordt verdachte bij de strafoplegging uitdrukkelijk de bijzondere kans geboden om (verdere) schade aan zijn bedrijf en gezinsleven te kunnen voorkomen. Tegenover het bieden van deze kans staat naar het oordeel van het hof de consequentie van de oplegging van een forse taakstraf met bijbehorende vervangende hechtenis, waarbij voor elke twee uren taakstraf één dag vervangende hechtenis wordt bepaald. Voor een verdere matiging van de hoogte van deze taakstraf en bijbehorende vervangende hechtenis is naar het oordeel van het hof – gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten – geen ruimte. Ten aanzien van de aan de taakstraf gekoppelde vervangende hechtenis geldt bovendien dat deze vervangende hechtenis fungeert als een belangrijke prikkel om de opgelegde taakstraf ook daadwerkelijk uit te voeren.
Het hof heeft bij het bepalen van deze taakstraf en de daaraan verbonden vervangende hechtenis ook betrokken dat verdachte deze taakstraf moet kunnen voltooien binnen de in artikel 6:3:1 Sv bedoelde termijn van achttien maanden. Op de zitting van het hof van 12 december 2024 heeft de verdediging hierover immers naar voren gebracht dat verdachte gemotiveerd is om de taakstraf te verrichten en dat verdachte zelf verwacht in staat te zijn deze taakstraf – naast de verplichtingen vanuit zijn bedrijf en gezinsleven – binnen de wettelijke termijn te kunnen voltooien. Bovendien geldt dat bij het niet volledig verrichten van de taakstraf binnen de gestelde wettelijke termijn van achttien maanden, gelet op artikel 6:3:3, tweede lid, Sv, naar evenredigheid rekening zal worden gehouden met werkzaamheden die wel zijn verricht. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
680 (zeshonderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
340 (driehonderdveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 24 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.