In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. De verdachte had een belangrijke rol binnen deze organisatie, maar werd niet als leider aangemerkt. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van een aantal feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Na hoger beroep en een vernietiging van het eerdere arrest door de Hoge Raad, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling van de strafoplegging.
Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 720 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden eiste. De verdediging pleitte voor een lagere taakstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de strafoplegging uiteindelijk vastgesteld op een taakstraf van 680 uren, subsidiair 340 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak benadrukt de ernst van de deelname aan de criminele organisatie en de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan. Het hof heeft de verdachte de kans geboden om zijn straf niet in detentie uit te zitten, maar door middel van een taakstraf, waarbij de verdachte ook de mogelijkheid heeft om deze taakstraf binnen de wettelijke termijn te voltooien. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.