In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2023. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet tijdig had beslist op het verzoek van belanghebbende om de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing te verminderen. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld en aanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een dwangsom moest betalen voor het niet tijdig nemen van een besluit. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, en belanghebbende stelde incidenteel hoger beroep in.
Het Hof oordeelde dat het verzoek van belanghebbende om vermindering van de aanslagen geen voor bezwaar vatbare beschikking was, en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen het uitblijven van een beslissing. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de uitspraak op verzet. Het Hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende recht had op een dwangsom en proceskostenvergoeding. De uitspraak van het Hof heeft gevolgen voor de rechtsgang en de mogelijkheden voor belanghebbende om aanspraak te maken op terugbetaling van onverschuldigd betaalde belasting.