ECLI:NL:GHARL:2024:95

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
Wahv 200.329.859/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg en de gevolgen voor de sanctie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 mei 2023 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter oordeelde dat het beroep te laat was ingesteld, aangezien de termijn voor het indienen van beroep op 1 juni 2021 was verstreken. De betrokkene had zijn beroepschrift pas op 11 juli 2021 ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, maar oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet leidt tot matiging van het sanctiebedrag. Dit komt doordat de kantonrechter niet in staat was om de sanctie te beoordelen, en het hof volstaat met de vaststelling van de termijnoverschrijding. De betrokkene had aangevoerd dat in een vergelijkbaar geval de officier van justitie de inleidende beschikking had vernietigd, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de ontvankelijkheid van het beroep in deze zaak.

De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, met verbetering van gronden. Het hof kan de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet behandelen, omdat de procedure niet tijdig is gestart. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.329.859/01
CJIB-nummer
: 239233259
Uitspraak d.d.
: 5 januari 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
3. De beslissing van de officier van justitie is op 20 april 2021 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 1 juni 2021. Het beroepschrift is gedateerd 11 juli 2021 en het is op die datum via Digitaal Loket Verkeer bij de officier van justitie binnengekomen. Het beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
4. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt - kort gezegd - dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
5. De betrokkene voert aan dat de officier van justitie de inleidende beschikking in een identiek geval waarin te laat hoger beroep was ingesteld op grond van hetzelfde verweer heeft vernietigd. De nederlandse wet- en regelgeving wordt op deze manier niet ondubbelzinnig toegepast en/of geïnterpreteerd. De betrokkene verwacht dat in deze zaak recht zal worden gedaan.
6. Dat de betrokkene mogelijk in een vergelijkbaar geval (alsnog) geprofiteerd heeft van een gunstige beoordeling, maakt niet dat het te laat instellen van beroep in de onderhavige zaak de betrokkene niet kan worden toegerekend.
7. De kantonrechter heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg is overschreden. De inleidende beschikking is op 11 februari 2021 aan de betrokkene toegezonden en de procedure in eerste aanleg is eerst geëindigd met de beslissing van de kantonrechter van 26 mei 2023, waarbij de periode tussen 1 juni 2021 en 11 juni 2021 overigens aan de betrokkene wordt toegerekend.
9. Deze termijnoverschrijding leidt in dit geval niet tot matiging van het sanctiebedrag, nu de kantonrechter niet toe heeft kunnen komen aan de beoordeling van de sanctie die aan de betrokkene is of had moeten worden opgelegd (vgl. ov. 16 van het arrest van het hof van 28 juli 2023, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Dat betekent dat het hof in dit geval - hetgeen de kantonrechter had behoren te doen - zal volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter om die reden bevestigen, zij het met verbetering van gronden.
10. Het voorgaande houdt tevens in dat het hof de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet kan behandelen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.