ECLI:NL:GHARL:2024:95
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. van Schuijlenburg
- A. Pullens
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg en de gevolgen voor de sanctie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 mei 2023 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter oordeelde dat het beroep te laat was ingesteld, aangezien de termijn voor het indienen van beroep op 1 juni 2021 was verstreken. De betrokkene had zijn beroepschrift pas op 11 juli 2021 ingediend.
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, maar oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet leidt tot matiging van het sanctiebedrag. Dit komt doordat de kantonrechter niet in staat was om de sanctie te beoordelen, en het hof volstaat met de vaststelling van de termijnoverschrijding. De betrokkene had aangevoerd dat in een vergelijkbaar geval de officier van justitie de inleidende beschikking had vernietigd, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de ontvankelijkheid van het beroep in deze zaak.
De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, met verbetering van gronden. Het hof kan de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet behandelen, omdat de procedure niet tijdig is gestart. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.