In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een baby, geboren in 2023. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had op 15 november 2023 besloten dat de baby, gedurende de periode van 15 november 2023 tot 7 februari 2024, in een pleeggezin moest wonen. De moeder van de baby was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak behandeld op 23 januari 2024, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de zorgcapaciteiten van de ouders, met name de moeder, significant zijn. De moeder was eerder opgenomen in een ziekenhuis met een crisismachtiging en de baby had gedurende zijn korte leven al verschillende zorginstellingen doorlopen. De ouders hebben geen geschikt netwerk om hen te ondersteunen en er zijn zorgen over hun huisvesting en onderlinge relatie. Ondanks dat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verlopen, heeft het hof geoordeeld dat de beslissing van de kinderrechter in stand moest blijven. Het hof heeft benadrukt dat er nader onderzoek nodig is naar de opvoedvaardigheden van de ouders en dat zij moeten meewerken aan de geboden hulpverlening.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door de rechters A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.