ECLI:NL:GHARL:2024:997

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.335.905
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een baby na rechtmatigheidstoets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een baby, geboren in 2023. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had op 15 november 2023 besloten dat de baby, gedurende de periode van 15 november 2023 tot 7 februari 2024, in een pleeggezin moest wonen. De moeder van de baby was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak behandeld op 23 januari 2024, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de zorgcapaciteiten van de ouders, met name de moeder, significant zijn. De moeder was eerder opgenomen in een ziekenhuis met een crisismachtiging en de baby had gedurende zijn korte leven al verschillende zorginstellingen doorlopen. De ouders hebben geen geschikt netwerk om hen te ondersteunen en er zijn zorgen over hun huisvesting en onderlinge relatie. Ondanks dat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verlopen, heeft het hof geoordeeld dat de beslissing van de kinderrechter in stand moest blijven. Het hof heeft benadrukt dat er nader onderzoek nodig is naar de opvoedvaardigheden van de ouders en dat zij moeten meewerken aan de geboden hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door de rechters A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.905
(zaaknummer rechtbank Gelderland 427459)
beschikking van 13 februari 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp in Nijmegen.
Belanghebbenden zijn:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland(de GI),
in Arnhem,
en
[de vader](de vader),
woonplaats: [woonplaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2023, over de periode van 15 november 2023 tot 7 februari 2024.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben een relatie en hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
2.2
[de minderjarige] is geboren in het ziekenhuis en heeft daar, op een heel korte onderbreking na, verbleven tot en met 7 november 2023. Zijn moeder is op 31 oktober 2023 tot
3 november 2023 opgenomen met een crisismachtiging in het kader van de Wet verplichte GGZ op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis.
2.3
[de minderjarige] staat sinds 7 november 2023 (voorlopig) onder toezicht van de GI en met ingang van dezelfde datum is een spoed machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij een aanbieder voor zorg (het [naam1] ziekenhuis of een ander ziekenhuis) en, na ontslag uit het ziekenhuis, daarop aansluitend in een gezinsvervangende omgeving (pleeggezin).
De ondertoezichtstelling duurt, voor zover bij het hof bekend, tot 7 februari 2024.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 15 november 2023 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
De kinderrechter heeftbeslist dat [de minderjarige] moet wonen in een pleeggezin (een machtiging tot uithuisplaatsing verleend) tot 7 februari 2024 en dat deze beslissing ook een directe werking heeft (uitvoerbaar bij voorraad).

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft ontvangen het beroepschrift van 20 december 2023 met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 23 januari 2024.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI en
- de vader.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.2
De machtiging voor het uit huis plaatsen van [de minderjarige] liep tot 7 februari 2024 en is dus al verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel door de kinderrechter mocht worden verleend.
6.3
Op basis van de inhoud van de processtukken en wat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is verteld door de ouders, de GI en de raad is het hof van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.4
[de minderjarige] is na een zwangerschapsduur van 37 weken in het ziekenhuis geboren. De verloskundige die de moeder naar het ziekenhuis heeft gestuurd, had zorgen over de situatie van de moeder omdat de zwangerschap tot 30 weken ongecontroleerd was gebleven, er bijna/geen babyuitzet aanwezig was, een verwarming miste en er schimmel zat op de muren. Ook het ziekenhuis heeft zorgen gemeld omdat bleek dat de moeder niet in staat was om [de minderjarige] de basale zorg te geven die hij nodig heeft en de vader alleen vluchtig aanwezig was. Dit terwijl de pasgeboren [de minderjarige] kwetsbaar is en geheel afhankelijk van zijn opvoeder(s). De zorgen van het ziekenhuis waren dusdanig groot dat zij het niet verantwoord vonden dat [de minderjarige] met de moeder mee zou gaan naar huis. Ook de vader vond dat toen niet verantwoord en wilde/kon toen zelf niet voor [de minderjarige] zorgen. De GI heeft toen met de moeder gesproken om meer beeld van haar en haar netwerk te krijgen, maar de moeder stond daarvoor niet open en wilde alleen met [de minderjarige] naar huis. Omdat de GI van mening was en nog steeds is dat 24/7 professioneel toezicht noodzakelijk is, werd voor de moeder een plek gevonden in een moeder-kind-huis in [plaats1] . Daar ging het niet goed met de moeder en dit leidde tot een opname van de moeder op de (gesloten) PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. [de minderjarige] werd op sociale indicatie opgenomen op een andere afdeling in het ziekenhuis, omdat een netwerk ontbrak. De bedoeling was dat de moeder na haar opname op de PAAZ-afdeling weer met [de minderjarige] naar het moeder-kind-huis zou gaan, maar de moeder wilde daaraan (uiteindelijk) niet meewerken. In hoger beroep wijst de moeder op de mogelijkheid van een opname in een moeder-kind-huis, maar dit is dus al twee keer geprobeerd.
6.5
De zorgen van de GI over de mogelijkheden van de moeder om zelfstandig voor [de minderjarige] te zorgen zijn niet minder geworden door het verloop van de omgang met [de minderjarige] . De ouders hebben één keer in de week onder begeleiding een uur omgang met [de minderjarige] . Het kostte de GI veel moeite om ervoor te zorgen dat de ouders op tijd op de omgangsafspraak zijn. De ouders zijn een paar keer te laat gekomen en ook één keer niet verschenen. Uiteindelijk is het gelukt om daarover afspraken te maken met de ouders, zodat [de minderjarige] niet onnodig lang hoeft te wachten. Verder maken de ouders vaak ruzie in het bijzijn van [de minderjarige] . Ook wisselen de ouders veel met het vasthouden van [de minderjarige] en ondersteunen zijn hoofdje dan niet altijd voldoende. Het kost de GI veel moeite de ouders uit te leggen dat dit onrustig is voor [de minderjarige] . De ouders kunnen [de minderjarige] op dit moment niet de veiligheid en structuur bieden die een baby nodig heeft. Na afloop van het bezoek is [de minderjarige] dan ook moe en onrustig. Daarnaast spelen bij [de minderjarige] kindfactoren een rol. [de minderjarige] is een baby die constant nabijheid nodig heeft, want anders huilt hij. Ook overstrekt [de minderjarige] zich veel en lijkt dan gespannen. [de minderjarige] staat daarom onder behandeling van een kinderarts.
6.6
Bijkomende zorgen zijn dat de ouders geen netwerk hebben om hen te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en dat de huisvesting van de ouders (ieder op zich) niet geschikt is voor een baby om te wonen en er ook zorgen zijn over hun onderlinge relatie. Ook zijn de ouders nalatig in het regelen van de noodzakelijke bijschrijving van [de minderjarige] op de zorgverzekeringspolis van de moeder, dan wel van de vader. Hierdoor worden de pleegouders belast met zorgkosten, zoals de (hoge) facturen van het ziekenhuis. Ter zitting heeft de moeder toegezegd de bijschrijving op haar polis alsnog dezelfde dag te zullen regelen en het aan de GI te laten weten als zij dit heeft gedaan.
6.7
Het hof vindt dat de zorgen die er zijn over de mogelijkheden van de moeder, maar ook van de vader, om zelf voor [de minderjarige] te zorgen zo groot zijn dat nader onderzoek nodig is om de opvoedvaardigheden van de ouders te onderzoeken. Een dergelijk traject is inmiddels ingezet door de GI en op 1 februari 2024 stond het intakegesprek van de ouders (in het ouder-kind-huis in [plaats2] ) gepland. In het ouder-kind-huis kunnen de ouders onder toezicht (24/7) laten zien wat hun mogelijkheden zijn, waarbij de veiligheid van [de minderjarige] is gewaarborgd.
Het hof drukt de moeder (maar ook de vader) op het hart dat het heel belangrijk is dat zij deze vorm van hulpverlening accepteren en zich meewerkend opstellen. Op de zitting heeft de moeder gezegd dat ze willen doen wat nodig is, als ze maar bij [de minderjarige] kunnen zijn.
6.8
Om voorgaande redenen, zal het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 november 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.