ECLI:NL:GHARL:2024:998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.331.936
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarige kind en verzoek tot gezamenlijk gezag door de vader

In deze zaak gaat het om het gezag over een minderjarige, geboren in 2017, van wie de vader het gezag gezamenlijk met de moeder wil uitoefenen. De vader heeft de minderjarige erkend, maar de moeder heeft het gezag. De vader heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, die zijn verzoek om gezamenlijk gezag had afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 2024, waarbij beide ouders aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

De vader stelt dat de communicatie met de moeder niet altijd ideaal is, maar dat zij in staat zijn om belangrijke zaken over de minderjarige te overleggen. Hij verwijst naar recente wetswijzigingen die ongehuwde ouders automatisch gezamenlijk gezag geven bij erkenning van het kind. De moeder daarentegen betwist de stelling van de vader en wijst op zijn respectloze uitlatingen en het negatieve effect daarvan op de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming adviseert om de vader niet samen met de moeder te belasten met het gezag, omdat er een risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat er geen verbetering te verwachten is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.936
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418439)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.R. Gorseling te Cuijck,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B.M. Kaaij te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 augustus 2023, en
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats1] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader afgewezen om samen met de moeder het gezag over [de minderjarige] te hebben.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij zijn verzoek tot gezamenlijk gezag is afgewezen, te vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog te bepalen dat hij samen met de moeder het gezag heeft over [de minderjarige] , waarbij ieder de eigen kosten draagt van deze procedure.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
standpunten
5.2
De vader is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken wanneer hij samen met de moeder het gezag over haar zou hebben. De vader vindt dat de communicatie met de moeder niet altijd ideaal verloopt, maar dat zij goed kunnen overleggen over belangrijke zaken met betrekking tot [de minderjarige] . Volgens de vader geven de door de moeder overgelegde whatsapp berichten een vertekend beeld van de communicatie tussen de ouders. Er zijn genoeg gesprekken tussen hem en de moeder geweest die rustig verliepen. Ook moet bij de beoordeling meespelen dat de vader een ruime omgangregeling met [de minderjarige] heeft en dat hij praktisch en financieel het paardrijden en de zwemlessen van [de minderjarige] regelt. Verder moet er rekening mee worden gehouden dat de wetgever sinds
1 januari 2023 heeft bepaald dat ongehuwde ouders van rechtswege samen het gezag krijgen zodra het kind is erkend. Het uitgangspunt zou volgens de vader ook hier, net zoals uit de jurisprudentie blijkt (ECLI:NL:RBNNE:2022:3490 en ECLI:NL:GHSHE:2022:4523), gezamenlijk gezag moeten zijn.
5.3
De moeder is het niet eens met de vader. De vader ziet volgens de moeder niet in wat positief en respectvol gedrag naar haar toe is. Zij heeft bij de rechtbank tientallen voorbeelden van negatieve en/of respectloze uitlatingen van de vader naar de moeder laten zien. Ook begrijpt de vader niet dat hij bepaalde kwesties niet met [de minderjarige] moet bespreken. De vader betrekt [de minderjarige] steeds in de strijd tussen de ouders en hij ziet dat niet in. De twee beschikkingen waarnaar de vader verwijst zijn volgens de moeder niet vergelijkbaar met deze zaak. De moeder is bereid hulpverlening met de vader te accepteren zodra ze ervaart dat hij zijn gedrag in de praktijk heeft veranderd. Dat is tot nu toe niet het geval.
advies raad
5.4
De raad adviseert het hof de vader niet samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Waar de raad bij de rechtbank nog mogelijkheden zag om een beslissing over het gezag eventueel aan te houden in afwachting van het resultaat van een door de ouders te volgen traject zoals Ouderschap Blijft, is de raad nu van mening dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders. Hoewel de vader in principe recht heeft op gezag, maakt de beschuldigende manier waarop hij over de moeder blijft spreken, ook weer op de zitting in hoger beroep, dit niet mogelijk. Dat is schadelijk voor [de minderjarige] . [de minderjarige] krijgt bovendien de slechte verstandhouding tussen de ouders duidelijk mee, zij zit daar tussenin.
oordeel hof
5.5
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof is het - na eigen onderzoek - eens met de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.6
In het dossier zit een groot aantal (oudere) berichten van de vader naar de moeder waarin sprake is van respectloos taalgebruik, zoals ‘
allereerst draait mn maag om en word
serieus misselijk als ikje naam al zie staan’ en ‘
van mij mag je met je aanhang onder de trein komen’,en ’
Alleen [de minderjarige] teld dat jij toevallig t ding bent waar ze uitgevallen is doet daar niets aan af’. De vader heeft in hoger beroep berichten aan de moeder overgelegd zonder respectloze taal. Hoewel de advocaat van de vader op de mondelinge behandeling heeft erkend dat de vader zich in het verleden respectloos heeft uitgelaten en dat de vader daar spijt van heeft, noemde de vader de moeder op de mondelinge behandeling in hoger beroep onder andere ‘vooral een labiele’ moeder en zoekt hij de oorzaak van zijn respectloze uitlatingen niet bij zichzelf, maar bij de moeder. Dat de vader op momenten mogelijk ook op een neutrale manier met de moeder communiceert, maakt de momenten waarop hij dat niet doet, niet minder schadelijk voor [de minderjarige] . Gezamenlijk gezag vereist nog meer dan nu tussen ouders het geval is het vermogen van de ouders om op een constructieve manier met elkaar te overleggen. De jurisprudentie waarnaar de vader verwijst is niet vergelijkbaar met deze zaak. In de door hem genoemde zaken waren er mogelijkheden om - met tussenkomst van professionele hulpverlening - tot overleg tussen de ouders over de kinderen te komen. Die mogelijkheden zijn er in dit geval juist niet omdat de vader de moeder diskwalificeert als ouder van [de minderjarige] en niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd anders zal zijn. De inzet van een traject zoals Ouderschap Blijft lijkt pas kans van slagen te hebben als de vader bereid is [de minderjarige] te ontlasten door te stoppen met het diskwalificeren van de moeder.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de vader en de moeder een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 19 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.P. den Hollander en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, als griffier, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.