ECLI:NL:GHARL:2025:1036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.348.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in zorgregeling voor minderjarige tijdens traumabehandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 september 2024 een zorgregeling had vastgesteld. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die sinds 21 januari 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI). De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend en de zorgregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken bij de moeder verblijft.

In hoger beroep heeft de moeder verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, maar het hof oordeelt dat beperking van de zorgregeling noodzakelijk is voor de duur van de traumabehandeling van [de minderjarige]. Het hof is van mening dat de huidige zorgregeling te belastend is voor [de minderjarige], die veel heeft meegemaakt en momenteel in een gezinshuis verblijft. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar wensen kenbaar gemaakt, maar het hof concludeert dat uitbreiding van het contact met de moeder niet in het belang van [de minderjarige] is, gezien de noodzaak voor rust en ruimte voor de traumabehandeling.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de zorgregeling af. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van [de minderjarige], die zich moet kunnen richten op zijn behandeling en ontwikkeling. Het hof benadrukt ook de noodzaak van samenwerking tussen de moeder, haar partner en de GI, om de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.754
(zaaknummer rechtbank Gelderland 437887)
beschikking van 25 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de gezinshuisouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 6 september 2024, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 december 2024, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft bij brief laten weten daarvan geen gebruik te willen maken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de vader en de gezinshuisouders niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016. Zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] staat vanaf 21 januari 2020 onder toezicht van de GI. De kinderrechter in de rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bij beschikking van 9 januari 2025 verlengd tot 21 mei 2025.
3.3
De kinderrechter in de rechtbank heeft bij beschikking van 8 april 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , welke laatstelijk is verlengd tot 21 mei 2025. [de minderjarige] was eerder uithuisgeplaatst vanaf 21 januari 2020 tot medio november 2020.
3.4
De kinderrechter in de rechtbank heeft bij beschikking van 16 december 2021 als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van 12.00 tot 18.00 uur (bij voorkeur op een zaterdag, maar in overleg met de Gl te plannen) bij de moeder is.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds januari 2022 in het gezinshuis bij de gezinshuisouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 16 december 2021, als zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld dat [de minderjarige] bij de moeder is: eenmaal per vier weken (op zaterdag van 12:00 uur tot 18:00 uur), voor de duur van de traumabehandeling van [de minderjarige] , waarbij na afronding van de traumabehandeling de oorspronkelijke zorgregeling herleeft zoals bij beschikking van 16 december 2021 is vastgesteld, namelijk eenmaal per twee weken van 12:00 tot 18:00 uur (bij voorkeur op een zaterdag, maar in overleg met de GI te plannen).
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen alsnog af te wijzen en het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat [de minderjarige] en de moeder ten minste eens in de twee weken een weekend vanaf zaterdag 10:00 uur tot zondagmiddag 18:00 uur en in de vakanties per week vakantie minimaal twee dagen contact met elkaar hebben, alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat beperking van de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] voor de duur van de traumabehandeling in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is en dat het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden moet worden afgewezen. Het hof vindt de door de kinderrechter in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] . De beslissing van de kinderrechter zal daarom in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof overweegt daartoe als volgt.
Beperking van de zorgregeling
5.3
Gebleken is dat [de minderjarige] veel heeft meegemaakt in zijn leven. Zo heeft hij in de thuissituatie bij de moeder te maken (gehad) met onveiligheid, is hij als gevolg daarvan tot twee keer toe uithuisgeplaatst en is hij gedurende de laatste uithuisplaatsing meerdere keren van woonplek veranderd. De moeder en de GI zijn het met elkaar eens dat [de minderjarige] traumabehandeling nodig heeft om dit alles te verwerken. Ook het hof vindt het van groot belang dat [de minderjarige] traumabehandeling doorloopt zodat er bij hem meer ruimte gaat ontstaan om aan zijn ontwikkeling toe te komen.
De traumabehandeling zal naar verwachting veel van [de minderjarige] vragen. Hij zal daar dan ook tijd en ruimte voor moeten krijgen. In dat kader vindt het hof de zorgregeling zoals die bij beschikking van 16 december 2021 is bepaald op dit moment te belastend voor [de minderjarige] . Gebleken is dat [de minderjarige] moeite heeft met het schakelen tussen verschillende werelden, waardoor hij snel overvraagd wordt. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de situatie bij de moeder inmiddels voldoende ten goede is veranderd. Zo zijn er nog steeds zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] als hij bij de moeder is, over de draagkracht van de moeder en over de spanningen in de relatie tussen de moeder en haar partner. Als gevolg hiervan wordt [de minderjarige] wanneer hij bij zijn moeder is telkens opnieuw blootgesteld aan spanningen en vraagt de omgang met de moeder veel van hem.
Gelet op het voorgaande ligt het in de rede dat beperking van het contact met de moeder meer rust en ruimte met zich mee zal brengen voor [de minderjarige] en het resultaat van de traumabehandeling dan ook zal bevorderen.
5.4
Dat [de minderjarige] , zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, niet langer in het huidige gezinshuis kan blijven en naar verwachting binnen korte tijd overgeplaatst zal worden naar een instelling, maakt het voorgaande niet anders. Wel zal deze overplaatsing naar alle waarschijnlijkheid gevolgen hebben voor de duur van de traumabehandeling. Voor het slagen daarvan is het van belang dat [de minderjarige] een neutrale, voorspelbare en veilige woonplek heeft. Dit betekent dat de traumabehandeling mogelijk op een lager pitje zal komen te staan totdat [de minderjarige] gewend is aan zijn nieuwe woonplek.
Uitbreiding van de zorgregeling
5.5
De moeder vraagt het hof de zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] uit te breiden. Het hof begrijpt de wens van moeder, maar uitbreiding van het contact is op dit moment gelet op het voorgaande naar het oordeel van het hof echter niet in het belang van [de minderjarige] , die zich moet kunnen richten op de behandeling van zijn trauma’s. Voldoende duidelijk is dat uitbreiding van het contact met de moeder daar op dit moment aan in de weg zal staan, nu dit de draagkracht van [de minderjarige] zal overschrijden.
5.6
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat sprake is van ernstige bedreigingen vanuit de (partner van de) moeder aan het adres van de GI en de raad. Dergelijk gedrag vergroot de zorg over de veiligheid in de thuissituatie bij de moeder, is niet in het belang van [de minderjarige] en dient dan ook te stoppen. Het ontbreken van samenwerking tussen de moeder en haar partner en de GI is naar het oordeel van het hof bovendien een contra-indicatie voor het uitbreiden van de zorgregeling. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de moeder en haar partner zich anders gaan opstellen jegens de GI, de raad en andere (professioneel) betrokkenen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 6 september 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, J.B. de Groot en L. van Dijk, bijgestaan door de griffier, en is op 25 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.