ECLI:NL:GHARL:2025:1086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
Wahv 200.345.820/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersboete voor roodlichtgedraging met gebruik van digitale foto’s

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.R. Eggink, had hoger beroep ingesteld tegen een sanctie van € 280,- die was opgelegd voor het negeren van een rood verkeerslicht. De gedraging vond plaats op 28 april 2023 op de N218 Groene Kruisweg in Geervliet. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Het hof heeft de betrouwbaarheid van de op de foto’s weergegeven snelheid bevestigd en geoordeeld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het rode verkeerslicht tot stilstand is gekomen. De gemachtigde betwistte de gedraging en voerde aan dat de snelheid op de foto’s niet ter zake deed, maar het hof oordeelde dat de metingen betrouwbaar waren. De advocaat-generaal had aanvullende informatie over de werking van de lusdetector ingebracht, waaruit bleek dat de metingen correct waren uitgevoerd.

Het hof concludeerde dat de gedraging was verricht en dat er geen reden was om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de gronden van de gemachtigde geen doel troffen. Het arrest bevestigde de eerdere beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.345.820/01
CJIB-nummer
: 257586108
Uitspraak d.d.
: 26 februari 2025
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2024, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.R. Eggink, kantoorhoudende te Almelo.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 280,- voor: “doorgaan bij een driekeurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 28 april 2023 om 09.31 uur op de N218 Groene Kruisweg (kruising Oude Singel richting Heenvliet) in Geervliet met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene betwist de gedraging en voert aan dat de betrokkene voorbij de stopstreep tot stilstand is gekomen. Hierdoor brandden de remlichten ook niet. Daarnaast stelt de gemachtigde dat de op de foto’s afgebeelde snelheid niet ter zake doet. Op beide foto’s is namelijk standaard dezelfde snelheid vermeld, terwijl de snelheid tussen beide foto’s enorm kan afwijken. Verder voert de gemachtigde aan dat de locatie die op de foto staat niet klopt. Daarbij merkt de gemachtigde op dat hij de exacte locatie niet via Google Maps kan vinden. Nu op de foto’s niet zichtbaar is dat het voertuig voorbij het rode verkeerslicht is gereden en de pleeglocatie onduidelijk is, kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
3. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding is met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto’s vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het rode licht reeds 1,4 seconden.
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.
(…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd met een goedgekeurd snelheidsmeetmiddel bestaande uit een lusdetector in combinatie met een flitspaal.”
5. In het dossier bevinden zich twee foto’s van de gedraging. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig van de betrokkene zich met de achterwielen ter hoogte van de stopstreep bevindt. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig verder is gereden en zich met de voorzijde ter hoogte van de boven het wegdek geplaatste verkeerslichten bevindt. Op beide foto’s straalt het voor de bestuurder geldende verkeerslicht rood licht uit. Op beide foto’s is niet te zien dat de remlichten van het voertuig branden. Uit de gegevens onderaan de foto’s blijkt dat het verkeerslicht 1,4 seconden rood licht uitstraalde op het moment waarop de eerste foto werd genomen en 1,8 seconden op het moment waarop de tweede foto is genomen. De snelheid van het voertuig op het moment waarop het voertuig de stopstreep passeerde was 45 km per uur.
6. De advocaat-generaal wijst erop - wat het hof ambtshalve bekend is - dat de lusdetector door inductielussen in het wegdek wordt geactiveerd wanneer een voertuig bij rood licht de stopstreep passeert. Daarnaast verwijst de advocaat-generaal naar een bij het verweerschrift gevoegd toelichtingsdocument over detectorsnelheidsmeters van het NMi van augustus 2017. Hieruit volgt - voor zover hier van belang - dat een detectielus feitelijk een inductielus in het wegdek is. De lussen bevinden zich achter elkaar op een vaste afstand in het wegdek. Voor het berekenen van de gereden snelheid wordt gebruik gemaakt van aantal metingen, zoals de tijd tussen het raken van de eerste lus en het raken van de tweede lus, de tijd tussen de eerste lus en tweede lus en de tijd tussen het verlaten van de eerste lus en het verlaten van de tweede lus. Als uit deze metingen geen juiste snelheid berekend kan worden (mogelijk veroorzaakt door bijvoorbeeld sterk afremmen of optrekken van het voertuig) zal de detectorsnelheidsmeter de meting afkeuren en geen snelheid aangeven (zie o.a. paragraaf 3.2 van genoemd toelichtingsdocument). Verder heeft de advocaat-generaal twee ten tijde van de gedraging geldende NMi-verklaringen van de detectorsnelheidsmeter op de betreffende locatie ingebracht.
7. Het hof ziet in wat de gemachtigde aanvoert geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de op de foto’s van de gedraging weergegeven snelheid. Uit de door de advocaat-generaal ingebrachte informatie volgt dat in het geval het meetresultaat onbetrouwbaar is geen snelheid wordt aangegeven. De omstandigheid dat op de foto’s in deze zaak een snelheid is vermeld, betekent dat er een correcte snelheidsmeting heeft plaatsgevonden. Dit brengt mee dat kan worden vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene de stopstreep is gepasseerd met een snelheid van 45 km per uur, terwijl geen sprake is van (in dit geval) sterk afremmen van het voertuig. Het hof volgt dan ook niet de stelling van de gemachtigde dat de op de foto’s weergegeven snelheid niet ter zake doet omdat de snelheid tussen de beide foto’s enorm kan afwijken. Ook de stelling van de gemachtigde dat de remlichten van het voertuig op de foto’s niet zichtbaar zijn omdat het voertuig stilstaat, volgt het hof om die reden niet.
8. Gelet op de gereden snelheid en de positie van het voertuig ten opzichte van de stopstreep en het verkeerslicht acht het hof het niet aannemelijk dat het voertuig van de betrokkene voorbij de stopstreep dan wel voor het rood licht uitstralende verkeerslicht tot stilstand is gekomen. Vastgesteld kan worden dat de gedraging is verricht.
9. De enkele stelling van de gemachtigde dat de pleeglocatie onduidelijk is omdat hij de op de foto’s weergegeven (exacte) locatie van de gedraging niet kan vinden via Google Maps, maakt niet dat het dossier onvoldoende gegevens over de locatie van de gedraging bevat. Het hof ziet daarom geen aanleiding tot vernietiging van de inleidende beschikking.
10. Tot slot stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek om een dwangsom vast te stellen heeft afgewezen. De gemachtigde bestrijdt dat de ingebrekestelling te vroeg is verzonden, zoals de kantonrechter heeft overwogen. De officier van justitie kon tot 12 oktober 2023 op het beroep beslissen. De ingebrekestelling van 13 oktober 2023 is om die reden tijdig. Nu de officier van justitie pas op 9 november 2023 op het beroep heeft beslist, is een dwangsom verschuldigd van € 230,-.
11. Artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
12. Gelet op de verzenddatum van de inleidende beschikking in deze zaak (11 mei 2023) eindigde de beroepstermijn van zes weken op 22 juni 2023. Op grond van artikel 7:24, eerste lid, Awb liep de beslistermijn daarmee af op 13 oktober 2023. De officier van justitie heeft bij brief van 4 oktober 2023 de beslistermijn met tien weken verlengd. De gemachtigde heeft de officier van justitie bij schrijven van 13 oktober 2023 (ontvangen op 24 oktober 2023) in gebreke gesteld. De officier van justitie heeft vervolgens op 2 november 2023 op het beroep van de betrokkene beslist. Die beslissing is verzonden op 9 november 2023. Dit brengt mee dat de ingebrekestelling van 13 oktober 2023 prematuur is. De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat de officier van justitie aan de betrokkene geen dwangsom is verschuldigd.
13. Nu de gronden van de gemachtigde geen doel treffen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.