ECLI:NL:GHARL:2025:1115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
21-002213-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende mishandeling en bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2008, was eerder veroordeeld voor mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De kinderrechter had een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De zaak betreft een incident op 4 juli 2023, waarbij de verdachte de benadeelde partij meerdere keren heeft geslagen en bedreigd met een kruk. Het hof heeft de camerabeelden als bewijs gebruikt en oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van beide feiten. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt sinds het incident, wat het hof heeft meegewogen in de strafoplegging. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 30 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 262,15, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002213-24
Uitspraak d.d.: 26 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2024 met parketnummer 16-164075-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Mor-Yazir, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte ter zake van mishandeling en bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De kinderrechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 412,14 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De kinderrechter heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermaals met kracht tegen zijn hoofd althans zijn lichaam te stompen/slaan en/of door die [benadeelde] te duwen en/of door met kracht aan de vinger van die [benadeelde] te trekken en/of door die [benadeelde] te schoppen in zijn buik althans tegen zijn lichaam;
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een kruk te pakken en deze op te tillen en met die opgeheven kruk op die [benadeelde] in te lopen en/of in de richting van die [benadeelde] te lopen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor handen is om te komen tot een bewezenverklaring voor beide feiten.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit. Dat [verdachte] een kruk heeft gepakt en richting aangever liep, levert volgens de raadsvrouw geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven of bedreiging met zware mishandeling van aangever op. Hij heeft niet met de kruk gezwaaid of gegooid. Zoals ook blijkt uit de beelden heeft [verdachte] de kruk zelf weer neergelegd voordat hij bij het slachtoffer was en bovendien stond de leerkracht tussen [verdachte] en de aangever in. Volgens de raadsvrouw kan feit 2 niet bewezen worden.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit 2 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof houdt in het bijzonder rekening met het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de camerabeelden, opgemaakt door [verbalisant] en gedateerd 4 juli 2023, met als bijlagen de foto’s op pagina 58 en 59. Hieruit volgt:
Op 14.12:04 uur, zag ik dat de verdachte met een kruk in zijn handen in de richting
van het slachtoffer en de getuige komt lopen. Ik zag dat dit met een redelijke looppas was.
Vervolgens zag ik dat de getuige het slachtoffer achter haar duwde en de verdachte
weg hield bij het slachtoffer. Op het moment dat de verdachte werd tegengehouden, zag ik dat de verdachte de kruk weer op de grond neerzette.
Vervolgens zag ik dat het slachtoffer in een kamer werd gezet met de deur dicht, met
hulp van de bovengenoemde man en getuige. Daarna zag ik dat de getuige de verdachte wederom tegen hield.
Deze beschrijving met bijlagen komt overeen met de in hoger beroep gevoegde camerabeelden.
Gelet op het feit dat verdachte vlak hiervoor met aangever heeft gevochten en verdachte met een redelijk snelle looppas met de kruk in zijn handen, met de poten van de kruk op borsthoogte vooruit, richting aangever komt lopen is het hof met de kinderrechter en de advocaat-generaal van oordeel dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem zo zou slaan met de kruk dat hij daar zwaar lichamelijk letsel bij zou kunnen oplopen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks4 juli 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermaals met kracht tegen zijn hoofd althans zijn lichaam te
stompen/slaan en
/ofdoor die [benadeelde] te duwen en
/of door met kracht aan de vinger van die [benadeelde] te trekken en/ofdoor die [benadeelde] te schoppen
in zijn buik althanstegen zijn lichaam;
2.
hij op
of omstreeks4 juli 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door een kruk te pakken en deze op te tillen en met die
opgehevenkruk
op die [benadeelde] in te lopen en/ofin de richting van die [benadeelde] te lopen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangever op een voetbalveldje bij school mishandeld door hem meerdere malen te slaan en schoppen tegen diens lichaam. Nadat was ingegrepen door leerkrachten en verdachte en aangever uit elkaar waren gehaald, heeft verdachte -achter de leerkracht langs- aangever toch nog een trap gegeven, waarna er weer kort een gevecht plaatsvond. Aangever en verdachte zijn toen weer uit elkaar gehaald en aangever is naar binnen gegaan, het schoolgebouw in. Ook toen heeft verdachte opnieuw de confrontatie gezocht met aangever en is hij hem het schoolgebouw in gevolgd. Hij heeft toen een kruk gepakt, deze opgetild en is met de poten van de kruk vooruit met snelle pas richting aangever gelopen. Leerkrachten moesten gelet op de dreigende situatie weer ingrijpen en zijn tussen verdachte en aangever gaan staan en hebben verdachte tegen gehouden. Dit zijn nare feiten. Aangever heeft letsel opgelopen en heeft zich onveilig gevoeld op school, waardoor hij ook een tijd niet naar school is geweest.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht het hof een werkstraf van 30 uren een passende straf. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat het inmiddels beter gaat met verdachte. Hij gaat inmiddels één dag in de week naar school en werkt vier dagen in de week als stratenmaker bij het bedrijf waar ook zijn vader werkt. Daar wordt hem structuur en discipline bijgebracht en geleerd om met meerdere collega’s te werken. Daarnaast heeft hij therapie gevolgd bij [kliniek] en deze therapie goed afgesloten. Al met al heeft verdachte na de confrontatie met aangever een positieve ontwikkeling doorgemaakt. dat hij van school is gestuurd en lange tijd thuis door moest brengen. Een voorwaardelijke straf is gelet op deze ontwikkeling van verdachte niet meer aan de orde. Mede gelet op de hiervoor al genoemde aard en ernst van de feiten zal het hof een onvoorwaardelijke werkstraf van beperkte duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 765,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 415,04. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering tot € 265,06 bestaande uit € 15,06 materiële schade en € 250,00 immateriële schade, met vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Reiskosten:
Politiebureau 15,6 kilometer
Ziekenhuis 27,8 kilometer
Advocaat 10,4 kilometer
Totaal 53,8 kilometer x € 0,28 = € 15,06
Het hof is van oordeel dat voor wat betreft de reiskosten naar het politiebureau en het ziekenhuis voldoende is gebleken dat deze schadeposten rechtstreeks het gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is tot vergoeding van een bedrag van 43,4 x € 0,28 = € 12,15 aan materiële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten naar de advocaat (10,4 x € 0,28 =
€ 2,90 ) merkt het hof in dit geval aan als proceskosten in de zin van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering en komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in
vermogensschade en ander nadeel. Dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
In aanmerking genomen dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van
€ 250,00 billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het zal de toegewezen materiële en immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
14 (veertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 262,15 (tweehonderd tweeënzestig euro en vijftien cent) bestaande uit € 12,15 (twaalf euro en vijftien cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten tot het bedrag van € 2,90 (twee euro en negentig cent)
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 262,15(tweehonderd tweeënzestig euro en vijftien cent) bestaande uit € 12,15 (twaalfeuro en vijftien cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 juli 2023.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L. van der Bel en mr. A.H. Garos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.