ECLI:NL:GHARL:2025:1156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
21-000061-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van passieve medeplichtigheid bij ontucht door middelengebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte werd beschuldigd van passieve medeplichtigheid aan ontucht gepleegd door een medeverdachte, terwijl het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk heeft ingegrepen, omdat hij zelf onder invloed van middelen verkeerde en niet kon voorzien dat er een strafbaar feit zou plaatsvinden. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, en het hof bevestigde deze vrijspraak. Het hof concludeerde dat er geen rechtsplicht tot ingrijpen bestond, gezien de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben afgespeeld, en dat de verdachte niet opzettelijk nalatig was geweest. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000061-23
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 december 2022 met parketnummer 08-335362-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.C. Borkhuis, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. M.J. Ellenbroek, advocaat te Deventer , namens de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 december 2022 de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdacht] op of omstreeks 6 maart 2019 te [plaats] , althans in Nederland met [benadeelde] , van wie die [medeverdacht] wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de billen van die [benadeelde] en/of
- het likken aan en/of in zijn, [medeverdacht] mond brengen van de penis van die [benadeelde] , bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
6 maart 2019 te [plaats] , althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door terwijl hij wist dat die [benadeelde] zich in een kwetsbare positie bevond, gelet op de staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht waarin die [benadeelde] verkeerde en/of terwijl die [medeverdacht] in het bijzijn van hem, verdachte, ontuchtige handelingen bij die [benadeelde] verrichtte en/of terwijl hij op dat moment als enige andere persoon aanwezig was in de woning waar die [medeverdacht] ontuchtige handelingen bij die [benadeelde] verrichtte,
- toe te laten dat die [medeverdacht] ontuchtige handelingen bij die [benadeelde] verrichtte, althans na te laten om (door daad en/of woord) in te grijpen en/of
- op geen enkele wijze hulp te zoeken en/of hulp in te roepen om te voorkomen en/of te stoppen dat die [medeverdacht] ontuchtige handelingen bij die [benadeelde] verrichtte en/of
- die ontuchtige handelingen te filmen en/of de video’s van die ontuchtige handelingen (vervolgens) naar die [medeverdacht] te sturen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotitie vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan het procesdossier ontleende, feiten en
omstandigheden.
De verdachte heeft in zijn woning samen met [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) in de avond van 5 maart 2019 in [plaats] voetbal gekeken, waarbij bier en shotjes zijn gedronken. [benadeelde] heeft verklaard dat zij zin hadden om meer te drinken. Na de voetbalwedstrijd heeft verdachte voorgesteld om bij een vriend van hem verder te gaan drinken; volgens de verklaring van [benadeelde] omdat de moeder van verdachte rond 22.30 uur zou thuiskomen. De desbetreffende vriend heeft hen opgehaald en naar zijn huis gebracht. Het bleek te gaan om de medeverdachte [medeverdacht] (hierna: [medeverdacht] ). Verdachte kende [medeverdacht] al langer. [benadeelde] kende [medeverdacht] niet en was ook niet eerder in zijn woning geweest. Eenmaal in de woning van [medeverdacht] hebben de verdachte en [benadeelde] met zijn drieën eerst bier gedronken. Later op de avond zijn ze overgestapt naar het gebruik van sterke drank en hebben ze op initiatief van [benadeelde] volgens zijn verklaring een drankspel gespeeld. [benadeelde] zegt op die avond geen drugs te hebben gebruikt. De verdachte heeft verklaard zelf wel veel drugs te hebben gebruikt op die bewuste avond en nacht. Ook [medeverdacht] zou volgens verdachte drugs hebben gebruikt. [benadeelde] geeft aan dat hij zich een groot deel van die bewuste avond niet meer kan herinneren. Ook verdachte heeft verklaard dat hij zich van de betreffende avond en nacht weinig kan herinneren.
Op 2 oktober 2019 heeft er in een ander onderzoek een politie-inval plaatsgevonden in de woning van [medeverdacht] , waarbij zijn telefoon in beslag is genomen. Op die telefoon zijn onder andere twee filmpjes aangetroffen, die door de verbalisant [verbalisant] zijn bekeken. Zijn waarnemingen heeft hij geverbaliseerd in een proces-verbaal. De verbalisant relateert in dat proces-verbaal dat in die filmpjes is te zien dat een volwassen man seksuele handelingen verricht bij een jong volwassene, die kennelijk buiten bewustzijn op de grond ligt.
Uit het politieonderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde filmpjes via WhatsApp op
6 maart 2019 respectievelijk om 02:47 uur en 02:48 uur vanaf het telefoonnummer van verdachte naar het telefoonnummer dat bij [medeverdacht] in gebruik was, zijn gestuurd.
Op 4 oktober 2021 zijn op het politiebureau stills van de videobeelden aan [benadeelde] getoond. Hierop heeft [benadeelde] aangegeven voor het eerst de desbetreffende beelden te hebben gezien en zichzelf te herkennen op deze beelden. Dit heeft geresulteerd in een aangifte van [benadeelde] op 13 oktober 2021, waarin hij heeft verklaard dat hij zich niets kan herinneren van de seksuele handelingen die bij hem zijn verricht. Hij heeft hierbij [medeverdacht] herkend als de persoon die de seksuele handelingen bij hem heeft verricht. De verdachte en [benadeelde] hebben in het huis van [medeverdacht] geslapen. Hierna zijn verdachte en [benadeelde] in de ochtend naar het huis van de verdachte gelopen. [medeverdacht] heeft als getuige ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij het filmpje van verdachte heeft gekregen.
Het hof stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de desbetreffende filmpjes heeft gemaakt en heeft verzonden aan [medeverdacht] , nu er geen enkele aanwijzing bestaat dat er andere personen, dan verdachte, [benadeelde] en [medeverdacht] in de woning van [medeverdacht] aanwezig waren toen de filmpjes werden gemaakt en verstuurd.
(Passieve) medeplichtigheid
Het hof dient te beoordelen of voornoemd handelen en/of nalaten van verdachte onder deze omstandigheden medeplichtigheid oplevert aan het strafbare feit dat is gepleegd door [medeverdacht] .
Voor medeplichtigheid in de zin van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat een door een ander begaan misdrijf wordt bevorderd en/of vergemakkelijkt. Degene die
opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van het misdrijf of die opzettelijk gelegenheid,
middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van het misdrijf, kan worden gestraft als
medeplichtige aan dat misdrijf. Ook een persoon die opzettelijk nalaat te beletten dat het misdrijf wordt gepleegd kan zich schuldig maken aan medeplichtigheid, maar daarvan kan slechts sprake zijn indien op de verdachte een rechtsplicht rustte om in te grijpen. In dat geval gaat het om de zogenoemde passieve medeplichtigheid.
Het hof stelt allereerst vast dat het aan de verdachte gemaakte verwijt dat hij de ontuchtige handelingen heeft gefilmd en de video’s van die ontuchtige handelingen (vervolgens) naar [medeverdacht] heeft gestuurd, als zodanig geen medeplichtigheid in de zin van art. 48 Sr oplevert: dat handelen bevordert of vergemakkelijkt het door [medeverdacht] gepleegde strafbare feit immers niet. Evenmin kan het hof op basis van het strafdossier vaststellen dat de verdachte zelf actieve betrokkenheid heeft gehad bij de door [medeverdacht] gepleegde, ontuchtige handelingen.
In de kern gaat het dan ook om de vraag of de verdachte medeplichtig was aan het door [medeverdacht] gepleegde strafbare feit, door opzettelijk niet in te grijpen op het moment dat [medeverdacht] zich aan dat strafbare feit schuldig maakte.
Bij de beantwoording van de vraag of er ter zake een rechtsplicht rustte op verdachte om te beletten dat dit misdrijf werd gepleegd, overweegt het hof het volgende.
Of er voor verdachte een rechtsplicht bestond om in te grijpen toetst het hof aan de volgende gezichtspunten:
  • Het bestaan van een rechtsplicht tot ingrijpen kan voortvloeien uit de in de maatschappij algemeen aanvaarde normen. Een uitdrukkelijke wetsbepaling waaruit de rechtsplicht voortvloeit is geen vereiste;
  • Bijzondere omstandigheden kunnen er toe leiden dat van een persoon verlangd mag worden in te grijpen om een misdrijf te beletten of dat dit juist niet verplicht is.
Het hof kan op grond van het procesdossier niet vaststellen dat verdachte samen met [benadeelde] naar de woning van [medeverdacht] is gegaan met de bedoeling seksuele handelingen te gaan verrichten in relatie tot [benadeelde] of daartoe opzettelijk gelegenheid te bieden. Dat verdachte heeft verklaard dat hij eerder met [medeverdacht] seks heeft gehad, maakt dat niet anders.
Voor het hof staat vast er op de bewuste avond en nacht door elk van de betrokkenen op eigen initiatief veel alcohol is gedronken. Daarnaast waren verdachte en [medeverdacht] onder invloed van drugs. [benadeelde] heeft naar het zich laat aanzien dusdanig veel middelen gebruikt dat hij daarvan buiten bewustzijn raakte. Voldoende aanwijzingen dat die middelen hem tegen zijn wil zouden zijn toegediend bevat het dossier niet. Op basis van het dossier komt het hof verder tot de conclusie dat verdachte een vergelijkbare hoeveelheid en bovendien een combinatie van middelen had gebruikt, zodat het hof er van uit gaat dat hij – hoewel hij niet buiten bewustzijn raakte – onder hevige invloed van deze middelen verkeerde ten tijde van de door [medeverdacht] gepleegde ontucht. Of de verdachte zich (voldoende) bewust was van de staat waarin [benadeelde] verkeerde, kan het hof op basis van het procesdossier niet vaststellen. In de omstandigheid dat drie volwassenen in de beslotenheid van een woning ervoor kiezen om elk voor zich veel alcohol te nuttigen terwijl er geen, althans onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat [benadeelde] die avond door [medeverdacht] misbruikt zou worden kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat voor de verdachte naar de in het maatschappelijk verkeer geldende normen een rechtsplicht bestond om in te grijpen terwijl het misdrijf werd gepleegd.
Het hof is namelijk van oordeel dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de verwijtbaarheid van actief handelen van een verdachte en het nalaten om in te grijpen door een verdachte als het gaat om het leerstuk van de culpa in causa. Waar een verdachte zich in zijn algemeenheid niet met succes kan beroepen op een strafuitsluitingsgrond in het geval deze zichzelf bewust onder invloed van middelen heeft gebracht waardoor of mede waardoor de verdachte komt tot het plegen van een strafbaar feit, vergt de situatie waarin passieve medeplichtigheid wordt verweten aan een verdachte een andere beoordeling. In dit geval is van belang of
( a) voor de verdachte voldoende voorzienbaar was dat van een door een ander gepleegd strafbaar feit sprake zou zijn voordat hij zichzelf onder invloed van middelen bracht terwijl op hem de rechtsplicht tot ingrijpen rustte,
of
( b) sprake was van een (stilzwijgende) zorgplicht richting het latere slachtoffer die
de verdachte er van had moeten weerhouden zichzelf in een toestand te brengen waarbij hij door passief te blijven niet zou ingrijpen waar een rechtsplicht hem daar wel toe dwong.
Het hof stelt vast dat verdachte niet reeds voordat hij onder hevige invloed van middelen kwam te verkeren kon vermoeden dat [medeverdacht] ontucht zou gaan plegen jegens [benadeelde] , zodat van de situatie onder (a) geen sprake is.
Bij de beoordeling of sprake is van de situatie zoals onder (b) omschreven stelt het hof voorop dat naar de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen de ene vriend de andere helpt als tegen deze in bewusteloze toestand ontuchtige handelingen worden gepleegd, als dat zonder enig voor hemzelf dreigend gevaar mogelijk is en ook overigens geen belemmering aannemelijk is geworden. Voor het aanwezig zijn van een rechtsplicht tot ingrijpen (een verbod op nalaten), is niet vereist, dat deze plicht uitdrukkelijk in de wet is omschreven. Het hof betrekt hierbij dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de beslotenheid van de woning van [medeverdacht] en dat naast [medeverdacht] en [benadeelde] , verdachte de enige andere persoon was die op dat moment in die woning aanwezig was. Het hof acht in een zaak als deze onder deze omstandigheden dus in beginsel een rechtsplicht om het strafbare feit te doen stoppen aanwezig.
In dit geval staat echter vast dat verdachte zelf veel alcohol en drugs had gebruikt. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte door dit middelengebruik niet heeft gehandeld in overeenstemming met de hiervoor omschreven rechtsplicht. Verder stelt het hof vast op grond van de eerder omschreven feiten en omstandigheden dat [benadeelde] op zijn minst genomen stilzwijgend akkoord ging met het forse middelengebruik door verdachte, waardoor het voor [benadeelde] kenbaar was of had kunnen zijn dat hij van verdachte niet zonder meer kon verwachten dat deze als vriend adequaat hulp aan hem zou verlenen in een situatie waarin dat nodig zou zijn, terwijl hij ook zelf veel drank nuttigde. Voor verdachte bestond naar het oordeel van het hof geen voldoende dwingende reden om zich er van te vergewissen dat hij zich zelf niet in een toestand bracht, waarin hij niet meer aan een in beginsel uit een zorgplicht als vriend voortkomende rechtsplicht kon of zou kunnen voldoen. Het gegeven dat hij [benadeelde] niet hielp, maar de ontucht ging filmen, en die beelden kort daarna naar [medeverdacht] stuurde, maakt niet dat het hof van oordeel is dat verdachte ondanks het hevige middelengebruik toch voldoende in staat was om keuzes te maken conform de op hem rustende rechtsplicht. Het filmen is immers juist meer een aanwijzing voor het tegendeel.
Gezien het vorenstaande en uitdrukkelijk acht slaand op de specifieke omstandigheden van dit geval, is het hof van oordeel dat het niet ingrijpen door verdachte terwijl hij zag dat zijn vriend (in bewusteloze toestand) seksueel werd misbruikt, geen medeplichtigheid oplevert nu opzet ontbreekt.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bektaş, griffier,
en op 28 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.