ECLI:NL:GHARL:2025:1254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
200.338.521
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.A.M. van Os - ten Have
  • I.G.M.T. Weijers - van der Marck
  • D.J.I. Kroezen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder wegens onvoldoende zorgcapaciteit voor kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kind, [de minderjarige]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is onvoldoende in staat gebleken om de noodzakelijke zorg voor haar kind te bieden, zoals blijkt uit de overgelegde onderzoeken en de eerdere beslissingen van de rechtbank Gelderland. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd en het verzoek van de moeder om haar kind in een ander pleeggezin te plaatsen afgewezen. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelt dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen, niet overtuigend geacht. De moeder heeft een verstandelijke beperking en beheerst de Nederlandse taal onvoldoende, wat haar in de weg staat om de benodigde zorg te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de opvoedingscapaciteiten te bieden die [de minderjarige] nodig heeft, vooral gezien zijn medische problemen. De pleegouders zijn goed in staat om aan de behoeften van [de minderjarige] te voldoen, en het hof heeft besloten dat het in het belang van het kind is om de huidige situatie te handhaven. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.521
(zaaknummer rechtbank Gelderland 425757)
beschikking van 6 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen, die zich op 12 maart 2024 heeft onttrokken,
en
[de pleegouders] ,
verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. D.M.N. Metry.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 juni 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Op 20 september 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet en vervolgens opnieuw aangehouden met het verzoek aan de GI het verslag van het perspectiefonderzoek uit 2021 met tijdlijn over te leggen en met het verzoek aan de andere belanghebbenden daar op te reageren.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 3 oktober 2024 met producties;
- een brief van de raad van 16 oktober 2024;
- een journaalbericht van mr. Metry van 16 oktober 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 17 oktober 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Metry van 9 januari 2025 met producties.
1.4
Op 14 januari 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
-een vertegenwoordiger namens de raad;
-een vertegenwoordiger namens de GI;
-de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat.

2.Aanvullende feiten

2.1
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 29 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 23 november 2025 en de beslissing op het zelfstandige verzoek van de moeder aangehouden.
2.2
Op 20 december 2024 heeft de kinderrechter het zelfstandige verzoek van de moeder om [de minderjarige] in een ander pleeggezin of gezinshuis te plaatsen afgewezen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 27 juni 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
het (internationaal) recht
3.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.3
Op grond van artikel 1:247 lid 2 BW worden onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
3.4
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
standpunten
3.5
De moeder stelt dat er geen noodzaak is om het ouderlijk gezag te beëindigen. Zij verleent waar nodig haar medewerking. Volgens de moeder zijn er bij haar geen belemmeringen om belangrijke beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Immers, dat doet zij ook voor haar dochter [naam1] , die bij haar woont. De moeder is al jarenlang een betrokken moeder voor [de minderjarige] . Zij ziet zichzelf in staat om een positieve rol in zijn leven te blijven vervullen. De moeder weet dat [de minderjarige] ziek is en medische problematiek heeft. Aangezien de medische gezondheid van [de minderjarige] in de loop van de jaren stabieler is geworden, is de moeder in staat hem de nodige zorg bij haar thuis te bieden. De moeder heeft altijd een stabiel leven gehad en staat open voor hulpverlening. Tot slot plaatst de moeder vraagtekens bij de veiligheid van [de minderjarige] in het huidige pleeggezin: zij is erg geschrokken van de informatie dat er ongeveer 19 jaar geleden een incident met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag van de pleegvader zou zijn geweest. Deze informatie is maandenlang door de GI niet gedeeld met de moeder en met de raad, waardoor het vertrouwen van de moeder in de GI is geschaad. De moeder vindt een nader onderzoek door de raad op zijn plaats.
3.6
De raad blijft erbij dat de moeder niet meer belast moet zijn met het gezag over [de minderjarige] . De raad voert aan dat [de minderjarige] door zijn medische problemen van een opvoeder meer dan gemiddelde opvoedingscapaciteiten vraagt. De moeder is niet in staat die bovengemiddelde zorg te bieden: de ontwikkelingsmogelijkheden van de moeder zijn beperkt door haar verstandelijke beperking en omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Gezien het tempo waarin de medische toestand van [de minderjarige] zich steeds ontwikkelt, is het volgens de raad onwaarschijnlijk dat moeder in staat is om zich dat eigen te maken. De moeder heeft onvoldoende van de haar aangeboden hulp kunnen profiteren. [de minderjarige] verblijft bijna vier jaar in pleeggezin en is gehecht aan zijn pleegouders en pleegbroer. Uit het perspectiefonderzoek van [naam2] van 29 november 2021 blijkt dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. Verschillende informanten, zoals de jeugdbeschermer en begeleiders van moeder van [naam3] hebben de raad verteld dat moeder de plaatsing in het pleeggezin niet accepteert. Verder vertellen hulpverleners dat de moeder regelmatig haar toestemming voor medische behandeling van [de minderjarige] weigert, waardoor behandelingen soms later starten dan gewenst is. De raad vindt een nader raadsonderzoek niet in het belang van [de minderjarige] , omdat deze informatie niet tot een andere conclusie over het perspectief voor [de minderjarige] zal leiden.
3.7
De GI is het eens met de raad.
oordeel hof
3.8
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen. Het hof neemt - na eigen onderzoek - de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.9
Op basis van de overgelegde onderzoeken is voldoende duidelijk dat de moeder onvoldoende in staat is om [de minderjarige] de noodzakelijke zorg te bieden. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind met forse medische problematiek. Er is tijdens de ondertoezichtstelling hulp ingezet om de moeder te leren zelf voor [de minderjarige] te zorgen. Dit is niet gelukt. De moeder heeft onvoldoende kunnen profiteren van die hulp en de verwachting is niet meer dat de moeder dit binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn nog zal kunnen leren. Door de verstandelijke beperking van de moeder is zij onvoldoende leerbaar en dit zal niet veranderen. Uit hetgeen zij heeft verteld bij de mondelinge behandeling blijkt dat zij weinig zicht heeft op de daadwerkelijke gezondheid van [de minderjarige] terwijl de pleegmoeder het hof heeft verteld dat [de minderjarige] recent weer veel slikproblemen heeft gehad en de conditie van zijn slokdarm is verslechterd. Dit vraagt veel van [de minderjarige] . De pleegmoeder is bij eetmomenten steeds aanwezig zodat hij niet in paniek raakt wanneer zijn eten vast blijft zitten en om in te grijpen. De moeder is, ondanks haar beste bedoelingen, niet in staat consequent zodanige zorg te verlenen. Zij is evenmin in staat informatie over te dragen over de medische status van [de minderjarige] aan medici, dit ondanks dat zij door de pleegmoeder wordt geïnformeerd over de gezondheid van [de minderjarige] . Zij kan door haar eigen beperking niet voldoen aan de verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] . Ook is door de moeder toestemming voor medische behandelingen vaak pas na veel vertraging gegeven, omdat zij het belang niet goed begreep. Doordat haar dochter wel bij haar woont blijft er bij moeder onbegrip bestaan over de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. Daardoor is zij ook wisselend in haar acceptatie over de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders. Inmiddels woont [de minderjarige] al jaren in het pleeggezin en is de aanvaardbare termijn voor hem ruimschoots verstreken. Het is in zijn belang dat er duidelijkheid komt over waar hij blijft wonen. Hij is gehecht aan de pleegouders en de pleegouders sluiten goed bij hem aan.
3.1
Uit de door de GI overgelegde tijdlijn blijkt dat de pleegzorgbegeleiding van [naam4]
en [naam2] op de hoogte was van het eerdere grensoverschrijdende gedrag van de pleegvader. Hierover hebben de pleegouders open gecommuniceerd, zoals blijkt uit de eindrapportage begeleiding pleeggezin van 10 januari 2017. De conclusie uit dit rapport
luidt dat de kans op herhaling bij de pleegvader zeer gering tot nul is. Op basis van dit
adviesrapport gecombineerd met het traject met de gedragswetenschapper, de gezinsonderzoeker en de pleegzorgbegeleider, heeft [naam4] geconcludeerd dat de
plaatsing van [de minderjarige] op geen enkele wijze gevaar loopt of heeft gelopen. Doordat echter de GI deze informatie lang heeft weggehouden bij de moeder, is het vertrouwen van de moeder in de GI ernstig geschaad, en is door de moeder bij de rechtbank verzocht [de minderjarige] in een ander pleeggezin te plaatsen. Hoewel dit verzoek is afgewezen, is het hof van oordeel dat er door de GI hard gewerkt zal moeten worden aan het herstel van het vertrouwen.
3.11
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van Ayoup te dragen binnen een voor hem aanvaardbare termijn. Een nader onderzoek door de raad, waarvan de moeder meent dat dat op zijn plaats is, zal geen wijziging brengen in dit oordeel. Om die reden wijst het hof dat verzoek af.

4.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, I.G.M.T. Weijers - van der Marck en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 6 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.