ECLI:NL:GHARL:2025:1260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
200.346.427
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontslag bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder. De verzoeker, die bij zijn moeder woont, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 25 juli 2024 de moeder ambtshalve had ontslagen als bewindvoerder en andere bewindvoerders had benoemd. De verzoeker stelde dat er geen gewichtige redenen waren voor het ontslag van zijn moeder en dat hij het prettig vond dat zij toezicht hield op zijn financiën. De moeder had echter problemen met het tijdig en adequaat indienen van de rekening en verantwoording, wat leidde tot de beslissing van de kantonrechter. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 werd duidelijk dat de moeder hulp nodig had bij haar taken als bewindvoerder. Het hof oordeelde dat, ondanks de goede bedoelingen van de moeder, zij niet in staat was om de bewindvoering op de juiste wijze uit te voeren. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en bekrachtigde het ontslag van de moeder als bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.427
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11125316 BM VERZ 24-3231)
beschikking van 6 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1]
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.L. Berkel,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
woonplaats onbekend,
verder te noemen: de vader,
en
[bewindvoerder1]en
[bewindvoerder2]
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de huidige bewindvoerders of [de bewindvoerders] of – afzonderlijk – [bewindvoerder1] respectievelijk [bewindvoerder2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 29 september 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder en
  • [bewindvoerder2] namens [de bewindvoerders] .

3.De feiten

De kantonrechter in de rechtbank Gelderland heeft bij beschikking van 20 september 2021 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind ingesteld in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de moeder tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover relevant, de moeder met ingang van 25 juli 2024 ambtshalve ontslagen als bewindvoerder en [de bewindvoerders] als opvolgend bewindvoerders benoemd.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en daarmee het ambtshalve verleende ontslag van de moeder te vernietigen, zodat zij haar taken als bewindvoerder kan voortzetten.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de moeder als bewindvoerder ontslag te verlenen.
Standpunten
5.2
[verzoeker] stelt dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van de moeder. Hij woont bij zijn moeder thuis, maar kan over het geheel genomen zelfstandig functioneren. Het bewind is destijds alleen aangevraagd als beschermingsmaatregel. [verzoeker] ervaart het als prettig en veilig wanneer de moeder meekijkt met zijn financiën en daarin structuur aanbrengt. Door gebrek aan kennis en ervaring bij zijn moeder in de functie van bewindvoerder was de uitvoering van de rekening en verantwoording niet altijd tijdig en adequaat, maar inhoudelijk wel correct. Tegenover de advocaat van [verzoeker] heeft de huidige bewindvoerder [bewindvoerder2] verklaard dat inhoudelijk geen aanmerkingen zijn te maken op de moeder. Dat wat zij als bewindvoerder heeft gepubliceerd is voldoende, correct en aanvaardbaar. Het is niet in het belang van [verzoeker] dat er een wijziging van bewindvoering plaatsvindt. De moeder heeft van [de bewindvoerders] de nodige instructies ontvangen voor de tijdige inrichting van de rekening en verantwoording. Zij is goed in staat om haar taak als bewindvoerder uit te voeren. [verzoeker] wenst zijn moeder, als persoon binnen zijn vertrouwde omgeving, als bewindvoerder te behouden in plaats van een professionele bewindvoerder die buiten deze vertrouwde en bekende cirkel valt.
5.3
[de bewindvoerders] voeren aan dat op financieel vlak weinig aan te merken is op de manier waarop de moeder de bewindvoering heeft uitgevoerd. De moeder heeft wel problemen met het behalen van de aanleverdatum waarop rekening en verantwoording moet worden gegeven. Daarnaast heeft de moeder hulp nodig bij het invullen van de rekening en verantwoording. Deze hulp zoekt zij niet rechtstreeks bij [de bewindvoerders] , maar via hulpverleners en een sociaal advocaat. Momenteel is het noodzakelijk om het bewind door een professionele bewindvoerder te laten uitvoeren.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er gewichtige redenen zijn om de moeder te ontslaan als bewindvoerder. Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter, na eigen onderzoek, over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.5
[verzoeker] wil graag een bekend en vertrouwd persoon als bewindvoerder die orde en structuur in zijn financiën kan aanbrengen. Naar oordeel van het hof is de moeder echter niet de geschikte persoon om als bewindvoerder op te treden. Zij heeft meermaals niet tijdig en niet op een juiste wijze voldaan aan de verplichting een periodieke rekening en verantwoording af te leggen. Hoewel de moeder uitleg en aanwijzingen over het voeren van bewind heeft gekregen, lukt het haar nog niet voldoende om op juiste wijze rekening en verantwoording af te leggen. Zij heeft moeite met het halen van de termijnen, waarin rekening en verantwoording moet worden afgelegd. Daarnaast heeft zij nog steeds hulp nodig met het invullen van de formulieren. Dit wordt versterkt door hetgeen [de bewindvoerders] in het dossier hebben aangetroffen en hetgeen [bewindvoerder2] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Hij ontvangt via hulpverleners en een sociaal advocaat vragen van de moeder over de manier waarop formulieren moeten worden ingevuld.
5.6
Het hof heeft geen twijfel over de motivatie en goede bedoelingen van de moeder en ziet dat zij als moeder het beste met [verzoeker] voor heeft. Zij is echter niet in staat om de bewindvoering op juiste wijze uit te voeren. Hoewel het begrijpelijk is dat [verzoeker] graag een bekend en vertrouwd persoon als bewindvoerder wil hebben, verzetten bovenstaande gegronde redenen zich tegen het voortzetten van de bewindvoering door de moeder. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 juli 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend door de voorzitter en is op 6 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.