ECLI:NL:GHARL:2025:1297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
21-001075-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met geweld, gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor een woningoverval die plaatsvond op 8 maart 2023. Tijdens deze overval heeft de verdachte, samen met een mededader, de woning van de benadeelde partij binnengekomen door middel van braak en heeft hij geweld gebruikt tegen de benadeelde. De verdachte heeft de benadeelde onder bedreiging gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, in totaal € 2.550,00. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 4.550,90 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de benadeelde partij, die na de overval psychische en fysieke schade heeft geleden. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001075-24
Uitspraak d.d.: 7 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2024 met parketnummer 18-283374-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-002747-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1983,
thans verblijvende in P.I. [locatie]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 1 maart 2024 veroordeeld ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.550,00, bestaande voor een bedrag van € 2.050,00 uit materiële en voor een bedrag van € 2.500,00 uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning (gelegen aan [adres 1] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 550 euro en/of 2.000 euro, in elk geval een geldbedrag/enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • op die [benadeelde] te springen en/of
  • (vervolgens) een elleboog om de hals van die [benadeelde] te klemmen en/of te houden en/of
  • (vervolgens) die [benadeelde] in een (houd)greep te nemen en/of te houden, waardoor die [benadeelde] zich niet meer vrijelijk kon bewegen en/of
  • (vervolgens) de handen van [benadeelde] op zijn rug te brengen en/of te drukken en/of
  • (vervolgens) een (broek)riem om de hals van [benadeelde] te leggen en/of (vervolgens) deze (broek)riem aan te trekken, waardoor het vrijelijk ademen bemoeilijkt werd en/of
  • (vervolgens) een (hand)doek op en/of tegen de mond van [benadeelde] te duwen;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning (gelegen aan [adres 1] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van 550 euro en/of 2.000 euro, in elk geval een geldbedrag/enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- op die [benadeelde] te springen en/of
- (vervolgens) een elleboog om de hals van die [benadeelde] te klemmen en/of te houden en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] in een (houd)greep te nemen en/of te houden, waardoor die [benadeelde] zich niet meer vrijelijk kon bewegen en/of
- (vervolgens) de handen van [benadeelde] op zijn rug te brengen en/of te drukken en/of
- (vervolgens) een (broek)riem om de hals van [benadeelde] te leggen en/of(vervolgens) deze (broek)riem aan te trekken, waardoor het vrijelijk ademen bemoeilijkt werd en/of
- (vervolgens) een (hand)doek op en/of tegen de mond van [benadeelde] te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat de handdoek, waar een DNA-mengprofiel op is aangetroffen, een verplaatsbaar object betreft waarvan op basis van het dossier niet eenduidig is vast te stellen waar deze precies vandaan komt en van wie deze is en daarmee ook niet is vast te stellen dat deze uit de woning van aangever komt. Bovendien is in het DNA-mengprofiel dat op de handdoek is aangetroffen, hetgeen een DNA-mengprofiel is waarin DNA is aangetroffen van minimaal drie personen, slechts een relatief kleine hoeveelheid DNA van verdachte aangetroffen. Dit kan wat de raadsman betreft er enkel een aanwijzing van zijn dat er mogelijk DNA van verdachte, via contact met iets of iemand anders, op de handdoek terecht is gekomen, maar meer niet. Dit is volgens de raadsman des te meer het geval nu de woning geheel doorzocht is door de personen die in de woning van aangever zijn geweest en er door hen veel fysiek contact is geweest met aangever. Als verdachte daadwerkelijk één van de twee daders zou zijn dan had het op grond van deze omstandigheden voor de hand gelegen dat er meer DNA van verdachte zou zijn aangetroffen.
Ten tweede heeft de raadsman gesteld dat het signalement dat aangever in het dossier geeft van de daders steeds verschillend is en hij hierin, ook ten aanzien van de persoon waarvan de rechtbank heeft gezegd dat het verdachte moest zijn geweest, uiterlijke kenmerken noemt die niet overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van verdachte.
Ook heeft de raadsman voor wat betreft de beelden die in het dossier aanwezig zijn, gesteld dat deze erg onduidelijk zijn. Op basis van deze beelden, maar ook op basis van de rest van het dossier, waarin een herkenning van de persoon op de beelden als verdachte door de politie ontbreekt, kan niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die op die beelden te zien is. Ook kan niet vastgesteld worden dat de tas die de persoon op de beelden lijkt te dragen daadwerkelijk een tas is geweest die uit de woning van aangever komt.
Verder wijst de raadsman er op dat er geen getuigen zijn die verdachte bij naam noemen, er geen bijzonderheden zijn gekomen uit het onderzoek naar alle telefoons van verdachte en verdachte op geen enkele wijze te linken is aan de weggenomen goederen van aangever. Ook is het volgens de raadsman opvallend dat er een blauwe latexhandschoen is gevonden, maar dat daar verder helemaal geen onderzoek naar is gedaan door de politie. Dit zou voor verdachte mogelijk in ontlastende informatie hebben kunnen resulteren. Op grond van dit alles meent de raadsman dat het gerechtshof niet tot de overtuiging kan komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Standpunt van het hof

Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 8 maart 2023, opgenomen op pagina 18 tot en met 22 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023059808 (en onderzoeksnummer: NN2R023036) van 7 november 2023, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
Vannacht werd ik rond 04:00 uur wakker. Ik zag dat er twee personen in mijn slaapkamer waren. Toen ik wakker werd, sprong één van de mannen bovenop mij en hield mij in een houdgreep. De elleboog hield hij om mijn hals. Ik kon niets meer doen. Het deed pijn. Ik zei dat er mogelijk nog wat geld in mijn portemonnee kon zijn. Dit hebben zij er toen uitgehaald. Dit moet ongeveer € 550,00 zijn geweest. De man bleef mij vasthouden. De andere man is de hele woning doorgegaan en heeft alles doorzocht. In de kast in de gang stond een emmer met kleingeld. Er moet ongeveer € 2.000,00 in die emmer gezeten hebben. Ik hoor u zeggen dat er braaksporen op de achterdeur zitten. Ik kan de man die door de woning is gegaan als volgt omschrijven:
- +/- 35 jaar;
- rond de 1,80 meter lang;
- kaal;
- klein baardje;
- handschoenen aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 23
april 2023, opgenomen op pagina 23 tot en met 26 van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [benadeelde] :
Ik woon aan [adres 1] te [plaats] . Ik werd omstreeks 04:00 uur die nacht van 8 maart 2023 wakker. Direct werden door de kleinste van de twee, de handen achter mijn rug gebracht en ik kreeg mijn eigen broekriem om mijn nek, deze werd aangetrokken door de kleinste man. Ik kon nog wel ademen, maar dat ging niet makkelijk. De grote getinte man droeg handschoenen. Deze man probeerde nog een handdoek in mijn mond te stoppen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2023, opgenomen op pagina’s 38 tot en met 40 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Op vrijdag 21 april 2023 heb ik, [verbalisant] , middels het aanvraagformulier gesprekkenincidentlogging MNN het meldkamer gesprek van de politie opgevraagd van de melding overval, [adres 1] te [plaats] met incident GMS: 85400 op 8 maart 2023 om 04:30 uur.
Op dinsdag 25 april 2023 heb ik, [verbalisant] , het meldkamer gesprek ontvangen en letterlijk uitgewerkt.
MKNN: Laten wij met één persoon beginnen.
NNM: Die ene was nogal een stevige jongen, ik schat in de tussen de 30 en 40, donkergetint en eh, hij had handschoenen aan, werkhandschoenen.
MKNN: Werkhandschoenen, welke kleur?
NNM: Eh, zwarte met rode vingertoppen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 27
september 2023, opgenomen op pagina 91 tot en met 94 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
V: Collega's van mij hebben jou al eerder gesproken en ook vastgelegd dat jij toen hebt verteld dat jij op camerabeelden een tas herkend zou hebben. Kun je hier iets meer over vertellen?
A: Ja, dat klopt. Degene die uit de woning van mijn vader kwam, die had een tas bij zich, een blauwwit gestreepte met leren hengsels en de onderkant is ook een stuk leer. Die tas, daar stond een tekst op met iets van "Polo" en een logo. Dit is een nep Ralph Lauren logo.
V: Oké, even terug naar de beelden, op welke beelden heb je dat gezien?
A: Op de camerabeelden van de [bloemenwinkel] , deze zit schuin tegenover mijn vader. En op die camera was te zien dat er een man langs liep, vlak nadat mijn vader beroofd was.
V: Jij hebt die beelden dus gezien en die tas herken jij?
A: Ja, die was van mijn moeder en daarna dus van mijn vader.
V: Gebruikte je vader die tas?
A; Nee, die stond in zijn kledingkast, naast de emmer met geld en er zaten voornamelijk plastic zakken in.
V: Ik laat jou nog eens de camerabeelden zien van een camera die hangt aan de woning van [adres 2] in [plaats] , dit is ongeveer 200 meter vanaf de woning van jouw vader, ongeveer 2 minuten lopen. Wij zien dat deze beelden van 8 maart 2023 om 04.20 uur zijn.
We zien een man lopen en deze man heeft een tas in zijn hand en draagt deze op zijn rug, dan wel schouder. Is dit de tas waarover jij spreekt?
A: Ja, dit is de tas die van mijn moeder was.
5. Een kennisgeving van inbeslagneming van 8 maart 2023, opgenomen op pagina 155 tot en met 156 van voornoemd dossier, inhoudend:

Inbeslagneming

Plaats : [adres 1] [plaats]
Omstandigheden : Handdoek is door de dader beetgepakt en hiermee is geprobeerd om deze in de mond van het slachtoffer te stoppen

Beslagene

Achternaam : [benadeelde]
Voornamen : [benadeelde]
Geboren : [geboortedag 2] 1958

Volgnummer 1

Object : Textiel (handdoek)
Spoor identificatienr. : AAPQ3474NL
Bijzonderheden : Door de daders gebruikt op het slachtoffer.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.08.08.093 (aanvraag 001), van 1
september 2023, opgemaakt door ing. [naam] , op de door hem/haar afgelegde algemene
belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 167 tot en met 175 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Onderzoek naar biologische sporen
Handdoek AAPQ3474NL
Beide zijden van de handdoek zijn in vier delen bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van degene(n) die met de handdoek in contact is (zijn) geweest.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek
Handdoek AAPQ3474NL
AAPQ3474NL#03
deel van zijde 1 van de handdoek
DNA kan afkomstig zijn van:
minimaal drie personen:
een relatief grote hoeveelheid DNA
- [benadeelde]
- onbekende vrouw A
een relatief kleine hoeveelheid DNA
- [verdachte]
Bewijsrecht:
- zie toelichting 1
- zie toelichting 2
- meer dan 1 miljard
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAPO3474NL#Q3 (deel van zijde 1 van de handdoek)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie (niet-
verwante) personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van
[benadeelde] .
DNA-mengprofiel AAPQ3474NL#03 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [benadeelde] , [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [benadeelde] en twee willekeurige onbekende personen.
Aanvullende bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hierboven zijn opgenomen en uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder op de navolgende wijze.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat er in de nacht van 8 maart 2023 een woningoverval heeft plaatsgevonden. Hierbij zijn twee personen de woning van aangever door middel van braak binnengedrongen. Verder blijkt dat één van de twee daders, die aangever bij de politie als “de kleinste van de twee” beschrijft, geweld op hem heeft uitgeoefend toen hij eenmaal wakker is geworden, kennelijk om hem in bedwang te houden. Ondertussen heeft de andere dader, die aangever op verschillende momenten bij de politie beschrijft als “de grote, kale, getinte man”, die “zwarte werkhandschoenen met rode vingertoppen droeg” en “die een handdoek in zijn mond probeerde te stoppen”, aangevers woning doorzocht voor geld dat meegenomen kon worden. Nadat er in totaal € 2.550,00 bij elkaar was gevonden, hebben de daders, met deze buit, de woning van aangever verlaten en hebben zij aangever daar achtergelaten. Uit de verklaring van [getuige] , de dochter van aangever, blijkt dat er eveneens een tas uit de woning is weggenomen, die aan haar overleden moeder, de vrouw van aangever, toebehoorde. Zij verklaart dat aangever geen gebruik maakte van deze tas, maar dat zij weet dat deze tas is weggenomen omdat zij de tas op de beelden heeft herkend aan de blauwwit gestreepte buitenkant met leren hengsels en onderkant. Deze tas heeft in aangevers kledingkast gestaan, naast de emmer met het kleingeld. Gelet op deze verklaring van [getuige] , die het hof gelet op de overige inhoud van het dossier geloofwaardig en aannemelijk acht, volgt het hof de raadsman niet in zijn standpunt voor zover hij heeft gesteld dat op basis van het dossier niet vast te stellen is dat de tas op de beelden de tas is die uit de woning van aangever komt.
Uit de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen volgt verder dat aangever, vrijwel direct nadat de daders weg waren gegaan, de politie heeft gebeld om een melding te doen van de woningoverval. In deze melding beschrijft aangever de daders voor het eerst en zegt hij dat zij beiden een “donker getinte huidskleur” hadden. Hoewel aangever in zijn aangifte na de melding de huidskleur van de daders als “licht getint” heeft beschreven, zal het hof aangever, voor wat betreft de huidskleur van de daders, uitgaan van de omschrijving die aangever heeft gegeven in zijn eerste melding. Immers deze verklaring heeft aangever direct na het voorval, en daarmee op een moment waarop het uiterlijk van de twee daders nog vers in zijn geheugen was, gedaan.
De vraag die in hoger beroep beantwoord dient te worden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van vorenbedoelde twee daders is geweest. Gelet op de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord kan worden, in die zin dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat degene die aangever met “de grote kale, donker getinte man” die “zwarte werkhandschoenen met rode vingertoppen droeg” en die een handdoek in zijn mond poogde te stoppen, verdachte is geweest.
Uit het dossier blijkt namelijk verder dat de politie na het voorval, in de ochtend van 8 maart 2023, de woning van aangever heeft onderzocht op aanwijzingen die mogelijk naar de daders van de woningoverval zouden kunnen leiden. Hierbij is de handdoek, die de “grotere donker getinte man” die “zwarte werkhandschoenen met rode vingertoppen droeg” in de mond van aangever heeft geprobeerd te drukken, aangetroffen en in beslag genomen. Op basis van het dossier, waaronder begrepen de omstandigheden waaronder de handdoek is aangetroffen en in beslag genomen (namelijk onder aangever en in zijn woning), alsmede gelet op de verklaring van aangever dat de handdoek afkomstig kan zijn uit zijn keuken of wasmand en dat hij vrijwel altijd een soortgelijke handdoek in de keuken heeft hangen, stelt het hof vast dat het hier om een handdoek gaat die uit de woning van aangever afkomstig is. Daarmee volgt het hof dus niet de stelling van de raadsman dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden waar de handdoek vandaan komt en dat deze daarmee (mogelijk) niet uit het huis van aangever afkomstig is.
De handdoek is na inbeslagname door het NFI onderzocht op DNA-sporen. Op de handdoek is DNA aangetroffen waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen. Het DNA van verdachte is daarin herkend, in die zin dat het NFI concludeert dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van verdachte, aangever en een onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van aangever en twee onbekende personen. Op grond hiervan stelt het hof dat er DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op de handdoek. Dat in het mengprofiel ook het DNA van andere personen is gevonden en dat het om een relatief, en dus ten opzichte van het overige aangetroffen DNA-materiaal, kleine hoeveelheid DNA van verdachte gaat, doet hier, in tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd en in het licht van het hierna overwogene, niet aan af.
Het waargenomen DNA van verdachte op de handdoek die door één van de daders in de mond van aangevers is getracht te stoppen, waardoor de handdoek naar het oordeel van het hof een daderspoor oplevert, vraagt om een verklaring van verdachte. Die verklaring heeft verdachte, ook in hoger beroep, niet gegeven. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stelling van de raadsman dat het DNA van verdachte op een andere wijze, via contact met iets of iemand anders, op de handdoek terecht is gekomen. Ook de stelling dat er veel meer DNA van verdachte had moeten zijn aangetroffen als hij de dader was geweest, volgt het hof niet. Uit de verklaring van aangever volgt namelijk dat de dader die de handdoek in zijn mond probeerde te stoppen handschoenen droeg, waardoor de overdracht van DNA mogelijk beperkt is gebleven. Deze handschoenen betroffen bovendien stoffen, zwarte werkhandschoenen met rode vingertoppen, waardoor het naar het oordeel van het hof, in tegenstelling tot het standpunt van de raadsman, begrijpelijk is dat de politie verder onderzoek achterwege heeft gelaten naar blauwe latexhandschoenen, die in de omgeving van de woning van aangever in een bosje zijn aangetroffen.
De feiten en omstandigheden zoals zij uit bovengenoemde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene blijken, maken, in onderlinge samenhang met elkaar bezien, dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. De gegevens dat er geen directe getuigen zijn die verdachte bij naam noemen, er geen bijzonderheden zijn gekomen uit het onderzoek naar de telefoons van verdachte en de weggenomen goederen van aangever niet onder verdachte zijn aangetroffen, maken dit oordeel van het hof niet anders.
Aan de overtuiging van het hof draagt bij dat het op de beelden een persoon heeft waargenomen, die op het tijdstip vlak na de woningoverval in de buurt van de woning van aangever loopt met een tas over zijn schouder die, gelet op de manier van lopen en het hoorbare gehijg, zwaar is geweest en die [getuige] heeft herkend als de tas van haar overleden moeder uit de woning van aangever en die uiterlijke kenmerken heeft die overeenkomen met aangevers beschrijving van de uiterlijke kenmerken van verdachte, te weten een grote man met een donker getinte huid en een kaal hoofd. Hoewel het hof de raadsman volgt voor zover hij stelt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die op de beelden te zien is, werken deze beelden, gezien de gelijkenissen tussen de bouw en lichamelijke contouren van verdachte en de persoon op de beelden, geenszins ontlastend.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 8 maart 2023 te [plaats] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning (gelegen aan [adres 1] ), tezamen en in vereniging met een ander, 550 euro en 2.000 euro, die geheel aan [benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, welke diefstal werd vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door:
  • op die [benadeelde] te springen en
  • vervolgens een elleboog om de hals van die [benadeelde] te klemmen en
  • vervolgens die [benadeelde] in een houdgreep te nemen, waardoor die [benadeelde] zich niet meer vrijelijk kon bewegen en
  • vervolgens de handen van [benadeelde] op zijn rug te brengen en
  • vervolgens een broekriem om de hals van [benadeelde] te leggen en vervolgens deze broekriem aan te trekken, waardoor het vrijelijk ademen bemoeilijkt werd en
  • vervolgens een handdoek tegen de mond van die [benadeelde] te duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich samen met een onbekend gebleven persoon schuldig gemaakt aan een woningoverval. Verdachte en zijn mededader zijn ’s nachts door het forceren van de achterdeur de woning van aangever binnengedrongen. Aangever, een alleenstaande man op leeftijd, is in zijn slaapkamer vastgehouden en er is lichamelijk geweld op hem uitgeoefend, waaronder het binden van een riem om zijn nek. In de woning zijn vervolgens alle kasten doorzocht in een zoektocht naar geld. Uiteindelijk is € 550,00 uit de portemonnee van aangever en € 2.000,00 aan kleingeld, dat in een emmer zat, weggenomen. Aangever spaarde dit kleingeld voor zijn kleinkinderen.
Met het plegen van deze woningoverval heeft verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van aangever, zijn gezondheid, veiligheid en eigendom, en bijgedragen aan de groei van gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Uit de verklaringen van aangever volgt dat de impact van de woningoverval groot is geweest. Zo heeft hij verklaard dat hij erg bang is geweest, dat hij zich daarna niet meer veilig voelde, dat hij niet meer in zijn slaapkamer durfde te slapen en niet meer kon genieten van zijn woning. Dit terwijl iemands woning juist bij uitstek een plek dient te zijn waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Aangever heeft voor de omgang met zijn angstgevoelens na het voorval hulp gezocht bij een maatschappelijk werker die verbonden is aan zijn huisarts.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 20 januari 2025 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Op basis hiervan stelt het hof eveneens vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 30 oktober 2023, 22 december 2023 en 5 februari 2024 die met betrekking tot verdachte zijn opgemaakt.
Ook heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij gezondheidsproblemen heeft. Zo heeft hij last van suikerziekte en heeft hij in het verleden een herseninfarct gehad. Door het herseninfarct heeft verdachte enige tijd last gehad van verlammingsklachten, maar daarvan is hij inmiddels hersteld. Wel is verdachte vanwege zijn gezondheidsproblemen afgekeurd. Ook is verdachte vader van twee zoons en één dochter. Zijn dochter en haar moeder, verdachtes vriendin, ziet hij in detentie zo’n twee keer per maand. Het contact met zijn zoons verloopt moeizamer, al bellen zij nog wel met verdachte.
Gelet op het hiervoor overwogene, maar zeker gezien de aard en het ernst van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, is het hof, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat slechts kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van langere duur. Derhalve acht het hof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.429,90, bestaande voor € 3.929,90 uit materiële en voor € 2.500,00 uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.550,00, bestande voor € 2.050,00 uit materiële en voor € 2.500,00 uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade betreffende de schade aan de deur van aangever, ter waarde van € 1.129,90, is gebleken dat deze schade reeds is vergoed.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade betreffende het weggenomen geldbedrag geldt dat uit de aangifte van de benadeelde partij volgt dat in totaal een bedrag van € 2.550,00 is weggenomen. Daarvan is een bedrag van € 499,10 reeds vergoed. Dit betekent dat er een materiële schade van € 2.050,90 resteert. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden ten gevolgen van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 2.050,90, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige deel van de gestelde materiële schade, namelijk € 250,00, zal het hof de vordering afwijzen. Het hof acht namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij deze schade ten gevolgen van het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft geleden.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van deze ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Het hof stelt, op basis van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade en de inhoud van het dossier, vast dat hij, als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde handelen van verdachte en medeverdachte, lichamelijke pijn en letsel heeft opgelopen en op andere wijze in zijn persoon is aangetast door het psychische leed dat hij heeft ervaren. Er is flink fysiek geweld toegepast op aangever tijdens de woningoverval waar hij pijn en letsel aan heeft overgehouden. Ook heeft hij verklaard dat hij na het voorval heeft gekampt met angstgevoelens in zijn eigen woning, waardoor hij niet meer van zijn woning kon genieten en hij lange tijd niet meer in zijn slaapkamer durfde te slapen. Hiervoor heeft hij hulp gezocht bij een maatschappelijk werker die verbonden is aan zijn huisarts. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 2.500,00 billijk is. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade, voor zover hierboven door het hof toegewezen, door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Noord-Nederland van 13 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, parketnummer 21-002747-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu het hof hierboven wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van het primair tenlastegelegde feit en hij dit feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf bevelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.550,90 (vierduizend vijfhonderdvijftig euro en negentig cent) bestaande uit € 2.050,90 (tweeduizend vijftig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige
af.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.550,90 (vierduizend vijfhonderdvijftig euro en negentig cent) bestaande uit € 2.050,90 (tweeduizend vijftig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 maart 2023.
Beveeltde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Noord-Nederland van 13 februari 2020, parketnummer 21-002747-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 7 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.