ECLI:NL:GHARL:2025:1299

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
21-004664-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplichtigheid aan witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen en kreeg een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een bankhelpdeskfraude waarbij de verdachte zijn bankpas en pincode ter beschikking heeft gesteld aan onbekende personen, die vervolgens een bedrag van € 10.000,00 van zijn rekening hebben gepind. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn bankpas niet bewust heeft afgegeven en dat hij deze mogelijk kwijt is geraakt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor het witwassen van gelden met een illegale herkomst. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte schuldig heeft bevonden aan het tenlastegelegde en hem een taakstraf heeft opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004664-23
Uitspraak d.d.: 7 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2023 met parketnummer 18-058220-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.G.J. Ligtenberg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 2 oktober 2023 veroordeeld ten aanzien van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 25 mei 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 10.000,00 Euro), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 10.000,00 Euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp en/of dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 25 mei 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer en/of persoonsgegevens mee te geven en/of ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Hiertoe wijst de raadsman erop dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankpas of pincode aan niemand heeft afgegeven of ter beschikking gesteld. Uit de afschriften in het dossier blijkt dat verdachte de pas voornamelijk door de week gebruikte. Verdachte moet zijn pas dan ook volgens de raadsman na zijn laatste pinbetaling op 22 mei 2020, een vrijdag, zijn kwijtgeraakt of zijn bankpas moet daarna zijn weggenomen door iemand. Nu verdachte zijn bankpas doorgaans enkel door de week gebruikte, heeft hij zijn bankpas in het weekend niet gemist.
De raadsman stelt in het verlengde hiervan dat degene die de bankpas heeft gevonden of weggenomen vervolgens over de bankpas kon beschikken zonder pincode. Dit omdat uit de bankafschriften in het dossier blijkt dat er een betaling van € 20,14 heeft plaatsgevonden aan de Duitse Commerzbank COBA ter name van de internetprovider TELE2, die direct volgde op de overboeking van € 10.000,00 naar de rekening van verdachte en voorafging aan de vijf geldopnames bij de pinautomaat. De betaling van € 20,00 strekte volgens de raadsman tot het verkrijgen van een machtiging voor gastgebruik van verdachtes betaalpas. Uit het overige bedrag van € 0,14, volgens de raadsman te zien als transactiekosten, leidt de raadsman af dat voor het SEPA-betalingssysteem verdachtes rekening werd getransformeerd tot een zakelijke rekening met een doorlopende incassomachtiging. Hierdoor werd geldopname boven het dagelijkse maximum mogelijk. Het SEPA-betalingssysteem verleende vanwege een opdracht via Commerzbank COBA een machtiging voor de tot zakelijke rekening omgezette rekening van verdachte (zijn aanvankelijke particuliere rekening). Hierdoor kon het systeem deze rekening opvatten als een vorm van creditrekening (met garantstelling wegens TELE2) waardoor pinnen zonder pincode mogelijk werd.
Volgens de raadsman wijst het gegeven, dat er nog een bedrag van € 419,84, het restant van de € 500,00 die niet werd opgenomen bij de pinautomaat met daarvan afgetrokken vorenbedoeld bedrag van € 20,14 en een bedrag van € 50,00 aan vaste kosten aan de bank van verdachte, er ook op dat verdachte zijn bankpas en pincode niet bewust heeft afgegeven. Als dit immers het geval was geweest dan had verdachte wel gepoogd om zijn vermeende beloning veilig te stellen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier blijkt dat aangever aangifte heeft gedaan van helpdeskfraude waarbij hij op 25 mei 2020 is gebeld door iemand die zich voor heeft gedaan als een medewerker van de ING-bank. Aangever is medegedeeld dat zijn bankrekeningnummer zou worden gehackt en dat hij zijn geld diende over te maken naar een tijdelijk rekeningnummer om het zo veilig te stellen. Hierop heeft aangever een bedrag van € 50.000,00 naar dit rekeningnummer, te weten: [rekeningnummer 1] , overgeboekt. Dit rekeningnummer bleek op naam te staan van [medeverdachte] .
Op dezelfde dag is vervolgens vanaf dit rekeningnummer het bedrag van € 50.000,00 in verschillende tranches naar verschillende bankrekeningnummers overgeboekt. Zo is om 13.27 uur ook een bedrag van € 10.000,00 overgeboekt naar een van de bankrekeningnummers van verdachte, te weten [rekeningnummer 2] . Uit de afschriften van deze rekening van verdachte blijkt dat van het bedrag van € 10.000,00, vlak nadat dit bedrag om 13.27 uur op verdachtes rekening terecht is gekomen, een bedrag van in totaal € 9.500,00 is gepind bij een pinautomaat te [plaats 3] . Dit gebeurde om 13.29, 13.30, 13.31, 13.32 en 13.33 uur in verschillende delen van € 2.000,00 en één deel van € 1.500,00. Het resterende bedrag van de oorspronkelijk gestorte € 10.000,00, te weten € 500,00, is achtergelaten op de rekening van verdachte.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die het bedrag van € 9.500,00 gepind heeft. Hierdoor dient het er naar het oordeel van het hof voor gehouden te worden dat dit door een ander persoon is gedaan. Verdachte heeft verklaard dat dit buiten zijn weten om gebeurd moet zijn nu hij zijn bankpas en pincode aan niemand ter beschikking heeft gesteld. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zijn pas dan ook kwijtgeraakt moet zijn of dat iemand deze moet hebben weggenomen. Volgens de raadsman kon vervolgens, door de werking van de incassomachtiging ter name van TELE2 zoals hierboven besproken, zonder pincode geld worden opgenomen van verdachtes rekening. Het hof acht de verklaring van verdachte in het licht van het gehele dossier en in het licht van het hiervoor overwogene ongeloofwaardig en hiermee acht het hof de stelling van de verdediging, dat verdachtes pas is weggenomen of gevonden door een ander en dat deze ander zonder pincode geld heeft kunnen opnemen, onaannemelijk. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat iemand, in tegenstelling tot het doen van betalingen in winkels waarbij contactloos betalen mogelijk is, over de pincode van een persoon dient te beschikken om met de bankpas van deze persoon geld op te kunnen nemen bij een geldautomaat. In zoverre volgt het hof de stelling van de raadsman dan ook niet voor zover deze inhoudt dat de incassomachtiging, die te zien is op verdachtes bankafschriften, het mogelijk heeft gemaakt dat iemand anders geld heeft kunnen opnemen bij een geldautomaat met verdachtes bankpas, maar zonder daarbij een pincode te hebben gebruikt. Gelet op het hiervoor overwogene en op het gegeven dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor een andere wijze waarop degene die gepind heeft de bankpas en pincode van verdachte heeft kunnen bemachtigen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte zijn bankpas en pincode aan deze ander ter beschikking heeft gesteld. In dit kader acht het hof het voor de overtuiging ook van belang dat uit de bankafschriften blijkt dat er van het bedrag van € 10.000,00 een bedrag van € 500,00 is achtergelaten op verdachtes rekening, hetgeen het hof opvat als kennelijk een aan de rekeninghouder toekomende vergoeding. Hieraan doet, anders dan de raadsman stelt, niet af dat niet is gebleken dat verdachte uiteindelijk ook heeft kunnen beschikken over dit bedrag.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor het witwassen van gelden met een illegale herkomst.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdacfhte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meer onbekend gebleven personen, op 25 mei 2020 in Nederland, één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 10.000,00 Euro), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 10.000,00 Euro), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij/zij wist(en) dat die geldbedrag(en) geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 25 mei 2020 te [plaats 1] en, of te [plaats 2] , opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen zijn, verdachtes, bankpas en pincode ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich, door zijn bankpas en pincode beschikbaar te stellen aan (een) derde(n), schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het witwassen van een geldbedrag verkregen uit bankhelpdeskfraude. Door deze fraude is aangever, een man op leeftijd, een groot bedrag van € 50.000,00 afhandig gemaakt, hetgeen bij hem voor grote financiële schade heeft gezorgd. Door zijn handelen heeft verdachte aan het ontstaan van deze schade bij aangever bijgedragen, alsmede aan het gegeven dat het toebrengen van deze schade heeft geloond. Verdachte heeft voor zijn handelen en de kwalijkheid daarvan op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 20 januari 2025 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Op basis hiervan stelt het hof eveneens vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ook heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij uit andere hoofde heeft vastgezeten in detentie, maar dat hij net weer vrij is. Inmiddels heeft hij zijn leven na detentie wat op de rit gekregen. Zo heeft hij een eigen woning en is hij getrouwd met zijn vriendin waarmee hij samen de zorg draagt voor hun twee dochters. Verdachte heeft nog steeds zijn baan in de wasstraat in [plaats 4] en is daar inmiddels teamleider geworden. Iedere maand gaat hij naar [plaats 5] voor bijscholing. Verdachte heeft een bewindvoerder die hem ondersteunt bij het betalen van zijn schulden.
Gelet op het hiervoor overwogene, met name gezien de goede weg die verdachte ingeslagen lijkt te zijn na zijn laatste detentie, acht het hof, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, passend en geboden de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, bij niet naar behoren uitvoeren te vervangen door twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaaltdat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. Z.J. Oosting, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 7 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.