ECLI:NL:GHARL:2025:1306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
21-000432-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en verwerping van het beroep op noodweer met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij de aangever, Halibi, een kopstoot heeft gegeven en meerdere klappen heeft uitgedeeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 januari 2023, waarin hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 650,-, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof heeft overwogen dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte als eerste de aangever heeft vastgepakt en vervolgens de kopstoot heeft gegeven. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren met een proeftijd van 2 jaren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000432-23
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2023 met parketnummer 18-283467-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedatum] 1983,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 650,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J. Andonovski, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 26 januari 2023, waartegen het hoger beroep gericht is, verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 650,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2022 te [plaats] , [gemeente] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een kopstoot in/tegen het gezicht te geven en/of een of meerdere malen te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feiten en heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is vrijspraak bepleit, omdat sprake is geweest van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het alternatieve scenario van verdachte, dat hij als eerste is vastgepakt en geslagen, wordt door de omschrijving van de verbalisanten van wat er op de camerabeelden is te zien onvoldoende weerlegd. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden bekeken aan de hand van een opname met zijn telefoon en uit zijn omschrijving blijkt dat de beelden erg onduidelijk zijn en dat niet of slecht zichtbaar is wat er in het begin precies is gebeurd. De omschrijving van de beelden van verbalisant [verbalisant 2] volstaat evenmin, nu dit slechts een kort en niet gedetailleerd onderdeel betreft van het proces-verbaal van bevindingen. Daarnaast vindt de verklaring van verdachte voldoende steun in de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , die bij de raadsheercommissaris heeft verklaard dat er voorafgaand aan de kopstoot een schermutseling was, en in de verklaring van [getuige] , die heeft verklaard dat aangever verdachte met een slaande beweging tegemoet kwam lopen. De raadsvrouw stelt dat hiermee voldoende aannemelijk is dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting van het hof onder meer het volgende vast.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte boos op hem af kwam lopen en zijn handen vastpakte. Hierop kreeg hij meteen een kopstoot van verdachte. Hij voelde hevige pijn en kreeg opnieuw een harde kopstoot tegen zijn neus. Daarna voelde hij dat hij nog een paar harde klappen kreeg.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft bij de balie van het ACZ de beschikbare camerabeelden bekeken en zag daarop dat verdachte met een versnelde pas richting aangever liep en tijdens het lopen naar hem wees. Daarna zag hij dat verdachte meerdere klappen en een kopstoot uitdeelde. Tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft hij verwezen naar wat hij destijds heeft opgeschreven over wat hij op de beelden heeft gezien, omdat hij het zich het voorval niet meer in detail kon herinneren.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij op de beelden zag dat verdachte, die aan het wijzen was, met een vaste tred liep en aangever vastpakte. Hij zag dat verdachte zijn hoofd naar achteren bewoog en met kracht naar voren bracht en dat aangever zijn hoofd naar achteren bewoog, waaruit hij afleidde dat aangever door de kopstoot geraakt werd.
Bij de raadsheercommissaris heeft hij nogmaals uitgelegd dat hij de beelden eerst ter plaatse op het AZC heeft bekeken, waarna hij ze heeft gefilmd met zijn telefoon. Zo’n vijf minuten later heeft aan de hand van die filmopname een proces-verbaal met een omschrijving van de beelden opgemaakt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangever aansprak en dat aangever toen meteen begon te duwen. Ze waren aan het trekken en het duwen en op een gegeven moment zwaaide aangever met zijn arm alsof hij hem wilde slaan. Hij voelde dat hij werd geraakt en reageerde met een kopstoot. Aangever maakte daarna een beweging alsof hij iets wilde pakken en toen heeft hij aangever nog een keer geslagen.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij, nadat hij had gezien dat zijn zoon geschopt werd door een oudere jongen en de ouders die erbij stonden niets deden, naar aangever is toegelopen om hem hier op aan te spreken. Hij had aangever daar al eerder op aangesproken. Aangever gaf hem een duw, waarop hij de handen van aangever heeft vastgepakt. Toen aangever hem een tweede keer een duw/slag wilde geven, heeft verdachte hem een kopstoot gegeven.
[getuige] heeft bij de raadsheercommissaris verklaard dat zij zag dat verdachte met een snel tempo ergens naartoe liep en dat aangever bewegingen maakte alsof hij verdachte wilde slaan. Ze heeft niet gezien dat aangever verdachte heeft geslagen op dat moment, omdat zij op haar kind moest letten. Er ontstond een gevechtssituatie, maar ze heeft niet gezien wie door is heeft geslagen. Ze heeft ook niet gezien dat verdachte aangever een kopstoot gaf.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Het hof stelt vast dat uit alle verklaringen, ook die van verdachte zelf, volgt dat verdachte (wijzend) op aangever is afgelopen en beide verbalisanten verklaren dat op de beelden te zien is dat verdachte aangever als eerste heeft vastgepakt en daarna een kopstoot heeft gegeven.
Het hof acht de bevindingen van de verbalisanten over wat zij op de beelden hebben gezien voldoende duidelijk om vast te kunnen stellen wat er kort voorafgaand aan de kopstoot is voorgevallen en ziet geen reden om aan hun waarnemingen te twijfelen. Beide verbalisanten hebben de beelden ter plaatse op het AZC bekeken waar de beelden van goede kwaliteit waren. Dat bij de raadsheercommissaris door verbalisant [verbalisant 1] is gesproken over een schermutseling voorafgaand aan de kopstoot, waarvan hij tijdens dat verhoor niet meer wist wie wat had gedaan, doet aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere omschrijving van de beelden niet af. Het hof gaat daarom uit van wat [verbalisant 1] in zijn proces-verbaal van bevindingen heeft opgenomen over wat er kort voor de kopstoot gebeurde, namelijk dat hij zag dat verdachte aan het wijzen was en met een vaste tred richting aangever liep en aangever vervolgens vastpakte.
Daarmee resteert de verklaring van [getuige] , dat aangever bewegingen maakte alsof hij wilde slaan toen verdachte op hem afliep, en die biedt onvoldoende steun voor de verklaring van verdachte dat hij als eerste is aangevallen. Zij heeft immers niet gezien dat aangever verdachte daadwerkelijk heeft geslagen of geduwd en evenmin dat verdachte aangever een kopstoot heeft gegeven, omdat zij op dat moment op haar kind moest letten. Hieruit leidt het hof af dat zij dus niet heeft gezien wat er kort voorafgaand aan de kopstoot is voorgevallen, terwijl dat moment juist bepalend is voor de beoordeling van het beroep op noodweer.
Naar het oordeel van het hof was dus geen sprake was een wederrechtelijke aanranding ten aanzien van verdachte, zodat verdachte daarom geen geslaagd beroep op noodweer kan toekomen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangever Halibi.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2022 te [plaats] , [gemeente] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een kopstoot in/tegen het gezicht te geven en een of meerdere malen te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, waarbij hij aangever onder meer een kopstoot heeft gegeven. Aangever heeft hierdoor een gebroken neus opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte aangever pijn en letsel toegebracht en daarmee inbreuk gemaakt op zijn lichamelijk integriteit.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Ook na het onderhavige feit is geen sprake meer geweest van contacten met politie en justitie.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de kinderen van verdachte al langere tijd werden lastig gevallen door de kinderen van aangever en dat hij nooit heeft gewild dat het zo uit de hand zou lopen. Door dit voorval kon verdachte niet meer op het AZC in [plaats] verblijven en heeft hij vervolgens op veel verschillende opvanglocaties moeten verblijven met zijn kinderen. In een brief van de diaken van een kerk waar verdachte tijdelijk verbleef, wordt verdachte omschreven als een bescheiden en dankbare man die in zijn leven veel heeft mee- en doorgemaakt. De kerk heeft nooit overlast ervaren van verdachte en zijn gezin en ze hielden zich goed aan de afspraken.
Alles afwegende, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 900,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 650,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is echter van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding gematigd dient te worden. Niet kan worden vastgesteld in hoeverre de gestelde rugklachten het gevolg zijn van het strafbare feit, nu aangever eerder al last had van de rug.
Het hof zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 650,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor wat betreft het meer gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
27 mei 2022.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 28 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.