ECLI:NL:GHARL:2025:1358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
21-003325-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op zeven maanden oude baby met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot doodslag op zijn zeven maanden oude baby. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak kwam aan het licht na dat de baby op 28 juli 2021 met ernstig hersenletsel in het ziekenhuis werd opgenomen. De verdachte had kracht uitgeoefend op het hoofd van de baby en/of de baby krachtig geschud, wat leidde tot blijvende schade. Het hof heeft de deskundigenrapporten in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt, waarbij de kans op de dood van de baby aanzienlijk was. De rechtbank had eerder een hogere straf opgelegd, maar het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, maar de grootouders van de baby kwamen niet in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot doodslag, met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003325-22
Uitspraak d.d.: 13 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 augustus 2022 met parketnummer 05-204995-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, en de benadeelde partij, [benadeelde 1] , en diens advocaat, mr. C.H. Dijkstra, mede namens de andere benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor poging doodslag tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank:
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 81.364,-, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 19.346,31, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het arrest voor wat betreft de bewezenverklaring op andere gronden berust dan het vonnis van de rechtbank en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] (geboren [geboortedag 2] 2020) opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] krachtig heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [benadeelde 2] heeft uitgeoefend en/of die [benadeelde 2] krachtig (repeterend) heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te [plaats] aan zijn kind, [benadeelde 2] (geboren [geboortedag 2] 2020) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel (subdurale - onder het harde hersenvlies gelegen - bloeduitstorting en een midline shift), heeft toegebracht door zijn kind krachtig vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op de linkerzijde van het hoofd van zijn kind uit te oefenen en/of zijn kind krachtig (repeterend) heeft geschud.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Feitelijke situatie
Op 25 december 2020 is [benadeelde 2] in [plaats] geboren. De ouders zijn verdachte en [benadeelde 3] , wonende te [plaats] . [2] De voornaam van [benadeelde 2] is inmiddels gewijzigd in [benadeelde 2] . [3] Het hof zal hem daarom hierna steeds [benadeelde 2] noemen.
In de periode van 25 december 2020 tot en met 28 juli 2021 is [benadeelde 2] meerdere keren medisch onderzocht. [4] Ook op de dag voor het tenlastegelegde, 27 juli 2021, is [benadeelde 2] door de huisarts onderzocht. De huisarts constateerde dat hij geen zieke indruk maakte. Er was alleen sprake van een piepende ademhaling bij uitademen. [5]
Verdachte was op 28 juli 2021 alleen thuis met [benadeelde 2] in [plaats] . Hij heeft deze dag twee filmpjes van hem gemaakt, om 9:36 uur en om 11:44 uur. [6] Op het eerste filmpje is een normaal functionerend kind te zien, met heldere geopende ogen en geen afwijkende signalen. Op het tweede filmpje, gemaakt om 11:44 uur, beweegt de baby nauwelijks, zijn de ogen slechts deels geopend, is de mond geopend en lijkt het alsof de baby slaapt of bewusteloos is. [7] Tevens is op het tweede filmpje een onregelmatige, slechte ademhaling te horen. [8]
Op 28 juli 2021 zijn de grootouders van [benadeelde 2] kort voor 12:00 uur bij de woning van verdachte en [benadeelde 3] aangekomen, waarna ze iets na 12:00 uur met [benadeelde 2] naar het ziekenhuis zijn gegaan. [9] [benadeelde 2] werd in eerste instantie opgenomen in het [ziekenhuis 1] in [plaats] . Op een CT-scan van het hoofd werd over het hersenoppervlak een subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstorting links gezien, met tekenen van drukuitoefening naar rechts. Rechts over het hersenoppervlak was een kleinere subdurale bloeduitstorting zichtbaar, en geringe hoeveelheid subarachnoïdaal (onder het spinnenwebvlies gelegen) bloed in enkele hersengroeven. [benadeelde 2] werd overgeplaatst naar het [ziekenhuis 2] . Vanwege sterk verhoogde druk in het hoofd, besloot de neurochirurg in [ziekenhuis 2] tot een spoedoperatie waarbij links in de schedel een ‘botluik’ werd gemaakt in een poging om de druk in het hoofd te verminderen. De in consult gevraagde oogarts zag links meerdere intraretinale (zich in het niveau van het netvlies bevindende) netvliesbloedingen. Uit een MRI-scan van het hoofd en de hals op 30 juli 2021 bleek dat er sprake was van een midlineshift door drukuitoefening vanuit links naar rechts over circa acht millimeter. [10]
Over het hiervoor beschreven letsel is op 29 juli 2021 contact geweest tussen de officier van justitie en dr. [naam 1] , forensisch arts bij het NFI. Dr. [naam 1] deelde de officier van justitie mede dat de verschijnselen die bij de baby zijn gezien, te weten de hoge bloeddruk, de lage hartslag en de onvoldoende ademhaling, het gevolg zijn van ernstig hersenletsel, dat vrijwel direct na een ‘impact’ is ontstaan. De tijd tussen die impact en de gevolgen/verschijnselen is vermoedelijk kort, mogelijk minder dan een aantal uren. De combinatie van letsels (subdurale hematomen, retina bloedingen en hematomen op het hoofd) was volgens de deskundige verdacht voor toegebracht letsel. [11]
Op basis van het voorgaande is de verdenking zoals tenlastegelegd ontstaan.
Het bij [benadeelde 2] ontstane (hersen)letsel is blijvend gebleken, waardoor hij meerdere ernstige beperkingen heeft.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er mogelijk een medische oorzaak bestaat voor het ontstane hersenletsel. Zolang er geen duidelijkheid bestaat over de gevolgen van de bij [benadeelde 2] geconstateerde medische aandoening, kan niet worden vastgesteld dat het hersenletsel is toegebracht. Onder dat gegeven moet de verdachte volgens de raadsman van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Als het hof wel bewezen acht dat het letsel zou zijn ontstaan door het toedoen van verdachte, dan zou dit volgens de raadsman ook nog accidenteel kunnen zijn gebeurd. In dat geval zou er geen sprake zijn van opzet, zodat verdachte ook dan moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Eerder geconstateerd letsel
Het hof stelt vast dat [benadeelde 2] in de periode voorafgaand aan 28 juli 2021 meerdere keren medisch is onderzocht. De bevindingen uit die onderzoeken zullen buiten beschouwing worden gelaten, aangezien het op 28 juli 2021 opgelopen hersenletsel bij het tenlastegelegde centraal staat en er pas op die datum een acute klinische noodsituatie als gevolg van dit hersenletsel is ontstaan. In dit verband acht het hof het van belang dat [benadeelde 2] op 27 juli 2021 nog is gezien door een arts, waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Voor een goed begrip van de hierna te bespreken deskundigenrapporten merkt het hof hier wel op dat er bij [benadeelde 2] in mei 2021 onderzoek is gedaan naar (vermeende) botbreuken, waarbij onderzoek is gedaan naar osteogenesis imperfecta (broze bottenziekte).
Het op 28 juli 2021 geconstateerde hersenletsel en de oorzaak daarvan
Over de oorzaak van het hersenletsel dat op 28 juli 2021 is opgetreden, hebben twee deskundigen zich uitgelaten. De bevindingen zijn hieronder uiteengezet.
Bevindingen dr. [naam 2]
Dr. [naam 2] , forensisch arts bij het NFI, heeft in zijn rapport van 20 januari 2022 over het letsel geconcludeerd dat de combinatie van het hersenletsel en de bloedingen in het linkeroog indicatief is voor een doorgemaakt contacttrauma (forse stomp botsende krachtsinwerking(en)) links op het hoofd, al dan niet in combinatie met acceleratie-decceleratie krachtsinwerking(en) op het hoofd. [12] Ter zitting van 30 mei 2022 heeft dr. [naam 2] bij de rechtbank verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de vraag of het letsel is veroorzaakt door schudden of door impacttrauma, maar het zou gaan om één van de twee of allebei. [13]
Gezien het ernstige ziektebeloop, met noodzaak tot intubatie en neurologisch ingrijpen, moet het moment met veroorzakende forse krachtsinwerking die tot het ernstige hersenletsel heeft geleid, geplaatst worden na het laatste moment van normaal functioneren.
Medische omstandigheden betreffende vader en moeder, en overige medische omstandigheden bij het kind hebben volgens de deskundige geen direct oorzakelijk verband met het ontstaan van het ernstige hersenletsel zoals geconstateerd op 28 juli 2021.
Het uiteindelijke oordeel van de deskundige over de waarschijnlijkheid van het geconstateerde hersenletsel houdt in dat het ernstig hersenletsel veel waarschijnlijker is onder de hypothese van substantiële krachtsinwerking dan onder de hypothese van geringe krachtsinwerking of een ziekte.
Daarnaast heeft dr. [naam 2] geconcludeerd dat het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen in het hoofd (hersenletsel) waarschijnlijker is onder de hypothese
dat de letsels en/of afwijkingen zijn toegebracht (niet-accidentele krachtsinwerking) dan
onder de hypothese dat de letsels en/of afwijkingen het gevolg zijn van een accidentele
krachtsinwerking. [14]
Uit een brief van klinisch geneticus drs. [naam 3] van 21 februari 2022 is gebleken dat bij [benadeelde 2] DNA-onderzoek is gedaan naar osteogenesis imperfecta en gerelateerde aandoeningen. Daarbij is een variant van onbekende betekenis vastgesteld in één kopie van het WNT1-gen, overgeërfd via vader. De klinisch geneticus heeft aangegeven dat een pathogene DNA-afwijking in beide kopieën van het WNT1-gen leidt tot een ernstige vorm van autosomaal recessieve osteogenesis imperfecta, met eerste fracturen tijdens de zwangerschap of in de eerste levensmaanden, ernstige osteoporose op jonge kinderleeftijd, een dunne cortex van de lange pijpbeenderen, botdeformiteiten en vaak wervelfracturen. Bij [benadeelde 2] zijn geen aanwijzingen gevonden voor osteoporose.
Dr. [naam 2] is op 8 april 2022 in een aanvullend rapport op de bevindingen van de klinisch geneticus ingegaan. In het rapport is opgemerkt dat de aangetroffen genetische afwijking geen medisch verklaarbare relatie heeft met in de literatuur beschreven (soorten) oorzaken voor de combinatie van bloeduitstortingen onder de hersenvliezen (met midine shift, verschuiving van hersenstructuren) en verspreide netvliesbloedingen. [15]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft dr. [naam 2] aangegeven nader literatuuronderzoek te hebben gedaan naar subdurale bloedingen bij kinderen met osteogenesis imperfecta. Daarvan zijn slechts enkele gevallen bekend, waarbij steeds ook sprake is geweest van krachtsinwerking. Er zijn geen gevallen bekend waarin dergelijke bloedingen zonder impact zijn ontstaan. Dr. [naam 2] heeft daarbij benadrukt dat dit gevallen waren waarbij osteogenesis imperfecta was vastgesteld, terwijl daar in onderhavig geval geen sprake van is, maar slechts van een onbekende variant in één kopie van het WNT1-gen. [16]
Bevindingen dr. [naam 4]
In hoger beroep heeft dr. [naam 4] ook gerapporteerd over het letsel van [benadeelde 2] . In haar rapport van 14 april 2024 heeft zij in het algemeen opgemerkt dat osteogenesis imperfecta een aangeboren ziekte betreft die aanleiding kan geven tot botbreuken (spontaan of bij beperkt trauma) en dat in de wetenschappelijke literatuur over osteogenesis imperfecta ook (chronische) bloedingen onder het harde hersenvlies zijn beschreven. De botafwijkingen zoals bij [benadeelde 2] geconstateerd in mei 2021, de bloedingen in het hoofd (subduraal van oudere en recente datum en subarachnoïdaal) en de netvliesbloedingen in het linkeroog van de baby zouden bij aanwezigheid van osteogenesis imperfecta kunnen worden verklaard. Op grond van de uitslag van genetisch onderzoek en radiologische beelden kan echter niet worden geconcludeerd dat [benadeelde 2] behept is met osteogenesis imperfecta. Wel merkt de deskundige op dat er een variant in één kopie van het WNT1-gen is vastgesteld en dat de betekenis daarvan niet bekend is. Daarom kan een onderliggende medische oorzaak voor de klinische problemen bij [benadeelde 2] volgens de deskundige niet volledig worden uitgesloten en kunnen de opgetreden afwijkingen niet zonder meer op traumatische grond worden verklaard. Op basis van het voorgaande komt de deskundige tot de conclusie dat het optreden van de klinisch vastgestelde bevindingen bij [benadeelde 2] waarschijnlijker is gegeven een medische oorzaak, dan gegeven een traumatische oorzaak, waarbij de medische oorzaak dient te worden gezocht in de hoek van de variant van onbekende betekenis in één kopie van het WNT1-gen. Deze conclusie is bij het schrijven van de deskundige van 27 november 2024 herhaald.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deskundige [naam 4] toegelicht dat haar rapporten en het daarin gegeven waarschijnlijkheidsoordeel voornamelijk zien op het bij [benadeelde 2] eerder geconstateerd letsel, namelijk (vermeende) botfracturen in mei 2021. Zij heeft aangegeven geen waarschijnlijkheidsoordeel te kunnen geven over het op 28 juli 2021 geconstateerde hersenletsel. De deskundige heeft ter zitting aangegeven dat in zijn algemeenheid niet uitgesloten kan worden dat de genetische afwijking alsnog van invloed is geweest op het ontstaan van de subdurale bloedingen. De enkele omstandigheid dat er in de literatuur geen gevallen van subdurale bloedingen bekend zijn bij deze gen-variant, maakt niet dat dit geen oorzaak van het letsel kan zijn, omdat die gevallen mogelijk in de toekomst nog beschreven zullen worden.
Overwegingen hof en tussenconclusie
Het hof overweegt dat het oordeel van dr. [naam 4] over de bij [benadeelde 2] aangetroffen letsels overwegend ziet op eerder geconstateerde (vermeende) botbreuken. Zij heeft geen waarschijnlijkheidsoordeel gegeven ten aanzien van het op 28 juli 2021 ontstane hersenletsel. Het hof acht het rapport van deze deskundige dan ook niet bruikbaar voor de in casu door het hof te beantwoorden vraag naar de oorzaak van dat hersenletsel.
Het hof acht de rapportage(s) van dr. [naam 2] daarvoor wel bruikbaar. Het hof sluit gelet op de onderbouwing daarvan aan bij de bevindingen en de conclusie van dr. [naam 2] en neemt die over. Die conclusie houdt in dat medische omstandigheden betreffende vader en moeder, en overige medische omstandigheden bij [benadeelde 2] geen direct oorzakelijk verband hebben met het ontstaan van het ernstige hersenletsel dat is geconstateerd op 28 juli 2021. In juridische zin valt naar het oordeel van het hof dan ook met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat het hersenletsel niet is ontstaan door een genetische oorzaak. Het hof gaat er op basis van de bevindingen van dr. [naam 2] van uit dat er sprake is geweest van substantiële krachtsinwerking, waardoor het hersenletsel is ontstaan.
Periode tussen 9:36 uur en 11:43 uur
Gezien het ernstige ziektebeloop, met noodzaak tot intubatie en neurochirurgisch ingrijpen,
moet het moment met de veroorzakende forse krachtsinwerking die tot het ernstige
hersenletsel heeft geleid volgens dr. [naam 2] geplaatst worden na het laatste moment van
normaal functioneren. Gelet op de zich in het dossier bevindende beschrijving van beide filmpjes die in de ochtend van 28 juli 2021 van [benadeelde 2] zijn gemaakt, ligt dit laatste moment van normaal functioneren naar het oordeel van het hof ergens tussen 9:36 uur en 11:44 uur die ochtend, op het moment dat verdachte alleen thuis was met [benadeelde 2] .
Accidentele of niet-accidentele krachtsinwerking
Gelet op de kracht die, zoals blijkt uit de hiervoor citeerde rapportage, nodig is om het ontstane hersenletsel te veroorzaken is het hof van oordeel dat uitgesloten is dat [benadeelde 2] – pas zeven maanden oud en nog niet mobiel – zichzelf dit letsel heeft toegebracht. Ook was [benadeelde 2] nog niet mobiel genoeg om (goed) te kunnen kruipen en daardoor door eigen toedoen van bijvoorbeeld een bed, de commode of de trap te vallen, zodat is uitgesloten dat hij zich op zo’n manier heeft (voort)bewogen dat dit hersenletsel heeft kunnen ontstaan. Ook is er geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een ongeluk, in de zin dat [benadeelde 2] bekneld of bedolven is geraakt onder huisraad of iets dergelijks. Verder staat vast dat behalve verdachte niemand die ochtend tussen 9.36 uur en 11.44 uur in de directe nabijheid van [benadeelde 2] is geweest. Dit brengt het hof tot het oordeel dat het potentieel dodelijke letsel bij [benadeelde 2] alleen kan zijn veroorzaakt door een gedraging en/of gedragingen van verdachte in het tijdsbestek tussen 9:36 uur en 11:44 uur.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het letsel accidenteel kan zijn veroorzaakt of dat het letsel is toegebracht. Dat sprake is geweest van een accidentele krachtsinwerking is op geen enkele wijze gebleken. Het hof betrekt hierbij dat de verdachte zelf niets heeft verklaard over een eventueel accident. Volgens de deskundige [naam 2] zijn de bevindingen over het letsel bovendien waarschijnlijker onder de hypothese dat de letsels en/of afwijkingen zijn toegebracht (niet-accidentele krachtsinwerking) dan onder de hypothese dat de letsels en/of afwijkingen het gevolg zijn van een accidentele krachtsinwerking. Hoewel niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd, stelt het hof wel vast dat het letsel door verdachte moet zijn toegebracht en dat het handelen van verdachte erin moet hebben bestaan dat hij op enig moment [benadeelde 2] heeft vastgepakt en vervolgens (botsend) geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [benadeelde 2] en/of hem repeterend heeft geschud. Uit de aard en de ernst van het letsel valt af te leiden dat dit geweld met een substantiële kracht moet zijn uitgeoefend. Er was sprake van een ernstige geweldsimpact.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen dient vastgesteld te worden dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [benadeelde 2] was gericht.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet op de dood van [benadeelde 2] heeft gehad. Opzet bij verdachte op de dood van [benadeelde 2] kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou overlijden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook
bewust heeft aanvaard. Er kan immers ook sprake zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, bewust heeft aanvaard.
Zoals hiervoor al is vastgesteld heeft verdachte [benadeelde 2] op 28 juli 2021 met substantiële kracht geschud en/of geweld uitgeoefend op zijn hoofd. [benadeelde 2] was op dat moment zeven maanden oud. De kans dat een weerloze baby van zeven maanden als gevolg van dergelijke ernstige en zware geweldshandelingen dodelijk letsel oploopt is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te achten, gelet op de buitengewone kwetsbaarheid van het hoofd en het lichaam van een baby op die leeftijd. Dat mag bij een ieder, dus ook verdachte, bekend worden verondersteld. De handelingen van verdachte hebben dus een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde 2] in het leven geroepen. Het hof is voorts van oordeel dat de kracht waarmee verdachte het geweld op [benadeelde 2] moet hebben uitgeoefend, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [benadeelde 2] dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is niet gebleken. Verdachte heeft geen openheid van zaken kunnen of willen geven over wat er is gebeurd zodat daarmee ook geen rekening kan worden gehouden.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat verdachte met kracht botsend geweld tegen het hoofd van [benadeelde 2] heeft uitgeoefend en/of [benadeelde 2] krachtig (herhaald) heeft geschud. Met het handelen van verdachte is een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde 2] ontstaan en verdachte heeft naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen die aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde 2] ook bewust aanvaard. Het primair tenlastegelegde wordt bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks28 juli 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] (geboren [geboortedag 2] 2020) opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] krachtig heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op het hoofd van die [benadeelde 2] heeft uitgeoefend en/of die [benadeelde 2] krachtig (repeterend) heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en acht maanden en een 38z-maatregel. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling in de strafoplegging rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er is verzocht om te volstaan met een straf die overeenkomt met het aantal dagen voorarrest. Daarnaast is verzocht om geen gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen en de schorsing van de voorlopige hechtenis door te laten lopen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn toen zeven maanden oude zoontje, door kracht uit te oefenen op zijn hoofd en/of hem krachtig door elkaar te schudden. [benadeelde 2] heeft daardoor ernstig hersenletsel opgelopen en is zwaar gehandicapt geraakt. Als vader diende de verdachte zijn kind geborgenheid en bescherming te bieden en met zijn handelen is hij hierin ernstig tekortgeschoten. [benadeelde 2] zal voor de rest van zijn leven fysiek beperkt zijn, waarbij hij steeds geconfronteerd zal worden met onmogelijkheden. Dat is aan het handelen van verdachte te wijten. Ook is door het handelen van verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de naasten van [benadeelde 2] , waaronder in het bijzonder zijn moeder. Het moet voor hen confronterend en verdrietig zijn om te zien hoe het leven van [benadeelde 2] eruit ziet ten opzichte van het leven van zijn leeftijdsgenoten. De naasten worden dagelijks geconfronteerd met de fysieke uitdagingen waar [benadeelde 2] mee te kampen heeft en het valt aan te nemen dat zij dit leed nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren. Gelet op de ernst en de aard van het handelen van verdachte, is strafrechtelijk gezien oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel van de Justitiële Documentatie van de verdachte van 20 december 2024.
Het hof weegt mee dat verdachte op geen enkel moment in de strafrechtelijke procedure openheid heeft gegeven over wat er op 28 juli 2021 precies is gebeurd, zodat de naasten van [benadeelde 2] hiernaar alleen maar kunnen gissen. Voor de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum is verdachte ongrijpbaar gebleven, zo blijkt uit het door hen opgemaakte rapport van 15 april 2022. Bij het hof is ook het beeld ontstaan van een ongrijpbare verdachte die niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
In vergelijkbare zaken zijn eerder gevangenisstraffen opgelegd voor de duur van een aantal jaren. Het hof ziet reden om daar bij aan te sluiten.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden is.
Het heeft lang geduurd voordat de zaak inhoudelijk bij het hof is behandeld. Het hoger beroep is immers ingesteld op 1 augustus 2022 en dit arrest wordt gewezen op 13 maart 2025, zodat sinds het instellen van het hoger beroep ruim twee jaren en zeven maanden zijn verstreken. Aangezien verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven, had de behandeling moeten plaatsvinden binnen een termijn van zestien maanden. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De overschrijding is deels te wijten aan het nadere onderzoek dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging is uitgevoerd, maar het hof is van oordeel dat dit niet (volledig) voor rekening van de verdachte dient te komen, omdat het ook na afronding van het onderzoek door de deskundigen lang heeft geduurd voordat er een zittingsdatum voor inhoudelijke behandeling is bepaald. Het hof zal met de overschrijding van de redelijke termijn rekening houden door zes maanden op de op te leggen gevangenisstraf in mindering te brengen.
Aan verdachte zal dan ook een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
Het hof constateert dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GVM-maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Het hof zal deze maatregel daarom in navolging van het advies van de reclassering van 4 juli 2022 aan verdachte opleggen. Nadat de opgelegde gevangenisstraf is uitgezeten, kan worden bezien of bijvoorbeeld een contact- of locatieverbod met het slachtoffer en/of de benadeelde partijen nodig is.
Voorlopige hechtenis
Het hof ziet – anders dan de advocaat-generaal heeft geëist – geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 121.364,- en bestaat uit:
  • een bedrag van € 1.364,- als vergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis van 44 dagen;
  • een bedrag van € 120.000,- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 81.364,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht door mr. C.H. Dijkstra.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat de materiële schade betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien een objectieve onderbouwing bij dit deel van de vordering ontbreekt en onderzoek naar een billijk bedrag een te grote belasting voor het strafproces vormt. Als het hof gebruik maakt van de schattingsbevoegdheid, is verzocht om te volstaan met toewijzing van een beperkt deel van het gevorderde bedrag.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 1.364,- voor het verblijf in het ziekenhuis. Verdachte is op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding nu hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft door toedoen van verdachte immers zeer ernstig hersenletsel opgelopen, als gevolg waarvan de benadeelde partij deels blind is geworden en deels verlamd is geraakt, en waaraan hij spasticiteit heeft overgehouden. Uit meerdere medische verklaringen blijkt dat de ontwikkeling zeer beperkt te noemen is en dat [benadeelde 2] zijn achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten in de komende jaren beduidend zal toenemen. Zo blijkt uit de medische verklaring van 24 december 2024 dat de cognitieve ontwikkeling van [benadeelde 2] op dat moment (één dag voor zijn vierde verjaardag) nog ruim onder één jaar zit en dat zijn voornaamste manier van communiceren non-verbaal (door handelen) en klanken is. Het letsel is dus ook blijvend.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de aard en de ernst van het letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 80.000,-.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Het hof stelt de totale schade vast op € 81.364.-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 316.298,12 en bestaat uit:
  • een bedrag van € 1.795,76 voor de door benadeelde partij gemaakte reis- en parkeerkosten;
  • een bedrag van € 435,- voor verblijf in het Ronald McDonald huis;
  • een bedrag van € 53,52 voor aanschaf van kleding voor [benadeelde 2] ;
  • een bedrag van € 62,03 voor de eigen bijdrage bij de apotheek;
  • een bedrag van € 276.798,12 aan inkomstenderving;
  • een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade (shockschade);
  • een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 19.846,31 De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht door mr. C.H. Dijkstra.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade, shockschade en de materiële schade voor reis- en parkeerkosten, het verblijf in het Ronald McDonald huis, de kleding voor [benadeelde 2] en de eigen bijdrage voor de apotheek kunnen worden toegewezen. Daarnaast kan het bedrag voor inkomstenderving wat de
advocaat-generaal betreft gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 21.429,15, omdat de schade tot dat bedrag aannemelijk is geworden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot materiële schade en de affectieschade gerefereerd aan het oordeel van het hof. De benadeelde partij dient volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de post voor shockschade, omdat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Daarnaast dient de benadeelde partij volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op inkomstenderving, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van het hof
Materiële schade
De materiële schade, met uitzondering van de inkomensderving, is gevorderd als
verplaatste schade. Deze schade is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en niet betwist. Het hof zal de vordering voor dit deel toewijzen. Het betreft dan de gemaakte reis- en parkeerkosten (€ 1.795,76), verblijf Ronald McDonaldhuis (€ 435,-), kleding voor [benadeelde 2] (€ 53,52) en de eigen bijdrage apotheek (€ 62,03), in totaal een bedrag van
€ 2.346,31.
Affectieschade
Uit de medische verklaring van 17 mei 2022, die bij de vordering is gevoegd, volgt dat het
slachtoffer op het moment van het incident een zich regulier ontwikkelende jongen was. Nu is sprake van een sterk vertraagde ontwikkeling op alle ontwikkelingsdomeinen (motorisch,
cognitief, communicatief). Er is sprake van ernstig hersenletsel zich uitend in een
hemianopsie, dan wel hemineglect voor de rechter lichaamshelft, spasticiteit en een
afunctionele arm en hand rechts. Gerelateerd aan het moment van trauma is zijn ontwikkeling zeer beperkt te noemen. Uit de medische verklaring van 24 december 2024 blijkt dat er in de afgelopen jaren motorisch gezien nauwelijks voortuitgang is geboekt en dat de relatieve afstand van het slachtoffer ten opzichte van leeftijdsgenoten de komende jaren beduidend zal toenemen.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van het voorgaande worden geconcludeerd dat er sprake is van ernstig en blijvend letsel. De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer en de vordering is voor dit deel voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft dan ook overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade recht op € 17.500,- aan affectieschade. Dit bedrag wordt toegewezen.
Inkomstenderving
De gevorderde vergoeding in verband met inkomstenverlies komt naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de (verdere) behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Dit deel van de vordering is betwist en naar het oordeel van het hof blijkt uit de gegeven onderbouwing niet welk deel van de gestelde schade het gevolg is van arbeidsongeschiktheid van de benadeelde partij en welk deel van de schade het gevolg is van zorgtaken die de benadeelde partij heeft moeten uitvoeren, zodat niet duidelijk is geworden op welke grondslag de benadeelde partij schade vordert. Hierover zou dus nader partijdebat gevoerd moeten worden, al dan niet na benoeming van een door het hof te benoemen deskundige die zich zou uitlaten over de omvang van de geleden schade. Uitvoering van dit nadere onderzoek en het houden van nader partijdebat vormen echter een te grote belasting van het strafproces, dat al lang duurt.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade (shockschade)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, bestaande uit shockschade. Het hof stelt voorop dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock is teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het bewezenverklaarde feit, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, in welk verband geldt dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt. In dit verband komt betekenis toe aan de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
Dat de benadeelde partij een nauwe en affectieve relatie had met haar zoon en dat er sprake is van geestelijk letsel staat in onderhavige zaak niet ter discussie. Het hof dient aan de hand van de eerder genoemde factoren vast te stellen of er bij de benadeelde partij als gevolg van het onrechtmatig handelen van verdachte jegens het slachtoffer bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock teweeg is gebracht, als gevolg waarvan dat geestelijke letsel is ontstaan.
Het hof stelt daarover vast dat de benadeelde partij op 28 juli 2021 rond 11:30 uur door verdachte is gebeld dat het niet goed ging met hun zoon. Kort daarna zijn de huisarts en schoonouders gebeld. Vervolgens zijn de schoonouders met het slachtoffer naar het ziekenhuis gegaan, waar duidelijk werd dat er sprake was van bloedingen in het hoofd van slachtoffer. In het ziekenhuis werd de benadeelde partij geconfronteerd met het letsel van het slachtoffer en de conclusies van de artsen daarover. Hoewel dit een hevige emotionele shock bij de benadeelde partij teweeg kan hebben gebracht, ging de benadeelde partij er in eerste instantie vanuit dat het letsel was veroorzaakt door ziekte en is haar pas later bekend geworden dat het letsel mogelijk veroorzaakt zou zijn door krachtsinwerking en dat er dus sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen van de verdachte jegens het slachtoffer. De benadeelde partij heeft het misdrijf niet gezien en er is bij haar ook geen sprake geweest van het (onverhoeds) waarnemen van letsel dat door een misdrijf zou zijn gepleegd. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. De psychische gevolgen voor de benadeelde partij kunnen daarom niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
Het hof stelt de totale schade vast op € 19.846,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 1]

De vorderingen
De grootouders van het slachtoffer hebben zich ieder afzonderlijk in eerste aanleg in het strafproces als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vorderingen bedragen telkens € 15.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen. De vorderingen zijn daarnaast ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht door de benadeelde partij [benadeelde 1] en mr. C.H. Dijkstra.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen in hun geheel kunnen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht overeenkomstig de rechtbank te beslissen. Wat er door of namens de grootouders is aangevoerd, is volgens de verdediging onvoldoende om aanspraak te maken op de hardheidsclausule van artikel 6:107, tweede lid, aanhef en onder g, BW.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat naasten zoals genoemd in artikel 6:107, tweede lid, onder a tot en met f, BW van personen die ten gevolge van een strafbaar feit lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De wetgever heeft de groep naasten die hiervoor in aanmerking komen bewust willen begrenzen. Grootouders zijn niet opgenomen in de onder a tot en met f genoemde ‘naasten’. In uitzonderlijke gevallen kunnen zij wel een beroep doen op de hardheidsclausule in artikel 6:107, tweede lid, aanhef en onder g, BW. In dat geval zullen de benadeelde partijen moeten stellen en onderbouwen dat op de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, sprake was van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij - kort gezegd - toch voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
Het hof maakt uit de onderbouwing bij de vorderingen op dat tussen de grootouders en het slachtoffer sprake is van een bijzondere en waardevolle band. Het hof komt echter niet tot toekenning van de gevorderde affectieschade. Net als de rechtbank oordeelt het hof dat niet kan worden gezegd dat de relatie tussen de grootouders en het slachtoffer op 28 juli 2021 - toen [benadeelde 2] zeven maanden oud was en de ouders de primaire verzorgers waren - zo nauw was, dat daardoor een uitzondering zou moet worden gemaakt op het wettelijke uitgangspunt dat grootouders niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jarenen
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 81.364,- (eenentachtigduizend driehonderdvierenzestig euro) bestaande uit € 1.364,- (duizend driehonderdvierenzestig euro) materiële schade en € 80.000,- (tachtigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 81.364,00 (eenentachtigduizend driehonderdvierenzestig euro) bestaande uit € 1.364,00 (duizend driehonderdvierenzestig euro) materiële schade en € 80.000,00 (tachtigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.846,31 (negentienduizend achthonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 2.346,31 (tweeduizend driehonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) materiële schade en
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 19.846,31 (negentienduizend achthonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 2.346,31 (tweeduizend driehonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 13 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 maart 2025.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. B. van Leeuwen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mee dat het onderzoek ter terechtzitting wordt gesloten.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal van politie, wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar bijlagen en paginanummers van het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent bij de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakt proces-verbaal ‘Capello’, genummerd 202203071000, en gesloten op 21 maart 2022.
2.Proces-verbaal van verdenking, pagina 17.
3.Beschikking voornaamswijziging van de Rechtbank Gelderland van 28 maart 2024.
4.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. [naam 2] ), p. 7 tot en met 16.
5.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. [naam 2] ), p. 12 en p. 15-16.
6.Proces-verbaal van verdenking, pagina 20.
7.Proces-verbaal van verdenking, pagina 20.
8.Proces-verbaal van bevindingen contact [benadeelde 3] , pagina 125.
9.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 2] , pagina 257 tot en met 259; Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , pagina 205.
10.NFI verslag betreffende de voorlopige bevindingen van dr. [naam 2] , pagina 400 en 401.
11.Proces-verbaal van bevindingen contact tussen politie, vertrouwensarts, NFI arts en OM, pagina 128.
12.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. [naam 2] ), p. 39.
13.Verklaring van dr. [naam 2] , afgelegd ter zitting bij de rechtbank van 30 mei 2022.
14.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. [naam 2] ), p. 42 tot en met 45.
15.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek (II) van een circa 7 maanden oude jongen, 8 april 2022 (dr. [naam 2] ), p. 9.
16.Verklaring deskundige dr. [naam 2] , afgelegd ter terechtzitting van het hof op 30 januari 2025.