ECLI:NL:GHARL:2025:1366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.341.191
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve ontslag bewindvoerder en aansprakelijkheid voor geleden schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ambtshalve ontslag van een bewindvoerder, [verzoeker], en de aansprakelijkheid voor de schade die de rechthebbende, [verweerster], heeft geleden. De kantonrechter in de rechtbank Overijssel had eerder geoordeeld dat [verzoeker] tekort was geschoten in zijn taak als bewindvoerder, wat leidde tot een veroordeling tot betaling van € 713,81 aan de rechthebbende. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende verweer voerde en het hof vroeg om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak draait om de vraag of [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn zorgplicht als bewindvoerder, en zo ja, in welke mate. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] inderdaad tekort is geschoten, onder andere door het niet tijdig doorgeven van wijzigingen in het inkomen van de rechthebbende aan de gemeente, wat leidde tot een terugvordering en een boete. Het hof heeft ook geoordeeld dat [verzoeker] onterecht kosten voor budgetbeheer in rekening heeft gebracht, terwijl in het plan van aanpak was aangegeven dat dit kosteloos zou zijn. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [verzoeker] geen recht had op de hogere bewindvoerdersbeloning, maar het hof heeft dit oordeel deels verworpen, omdat [verzoeker] recht had op de hogere beloning zolang de situatie van problematische schulden bestond. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, maar de veroordeling tot betaling van € 713,81 is aangepast, waarbij [verzoeker] nu € 361,94 moet betalen voor de teveel in rekening gebrachte bewindvoerdersbeloning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.191
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10385097 BM VERZ 23-597)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker] , h.o.d.n. [naam1] , tevens h.o.d.n. [naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer,
en
[verweerster] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 6 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10385097 BM VERZ 23-597, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2024;
- een bericht namens [verzoeker] van 6 juni 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de rechthebbende, via een videoverbinding.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 8 november 2021 heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 8 november 2026 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd. In die beschikking heeft de kantonrechter tevens bepaald dat de bewindvoerder voor zijn (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (verder ook te noemen: de Regeling) vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag brengen. Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 25 oktober 2021. Het verzoekschrift en het bijbehorende plan van aanpak zijn niet overgelegd.
3.2
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende heeft gehoord.
3.3
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam3] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam4] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.4
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijn overschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen.
3.5
Bij brief van 19 oktober 2023 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht het bewind over het vermogen van de rechthebbende op te heffen, omdat het bewind niet langer nodig was.
3.6
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
- [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
- Vechtstede met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
- [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.7
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen.
3.8
Eveneens op 15 december 2023 heeft de kantonrechter [verzoeker] en de rechthebbende gehoord over het opheffingsverzoek van 19 oktober 2023. De kantonrechter heeft in dat kader vragen aan [verzoeker] over de bewindvoering gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
De kantonrechter:
U bent hier vandaag omdat u een verzoek tot opheffing heeft ingediend. Daarnaast heeft u
ook een klacht /aansprakelijkstelling ingediend. Allereerst dhr. [verzoeker] heb ik van u op ons
verzoek alle bankafschriften ontvangen, maar de afschriften van de maand april en mei 2022
zitten er niet bij. We beginnen met de klacht/aansprakelijkstelling. Rechthebbende zegt: als
meneer [verzoeker] tijdig de aanvulling van het ABP had doorgegeven, had ik geen boete van
de gemeente gehad. Uit de stukken blijkt dat dhr. [verzoeker] de schade heeft betaald op
24 oktober 2023. Is dan de klacht/aansprakelijkstelling hiermee afgedaan?
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
Klopt, maar ik vind dat hij het tijdig had moeten doorgeven, want anders had ik nooit die
boete gekregen. Ik zit namelijk nu wel met een schuld die ik niet gecreëerd heb. Dit moet nu
wel maandelijks van mijn uitkering worden ingehouden.
De kantonrechter:
Ik snap uw frustratie. Hoe zit het verder met de schulden?
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
Die zijn er niet. Er was één huurschuld en die heeft de gemeente overgenomen in de vorm
van een lening. Er is € 3.000 als lening verstrekt.
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
In mei is die schuld afbetaald.
De kantonrechter:
U heeft dus alleen de nieuwe schuld va het ABP en verder bent u schulden vrij? Dat is dan
ook gelijk de reden van het verzoek tot opheffing? In de bankafschriften hebben we
aangetroffen dat er meer bedragen aan bewindvoerderskosten in rekening zijn gebracht dan
is toegestaan. Daarnaast worden er kosten voor budgetbeheer in rekening gebracht, terwijl in
het plan van aanpak staat dat het budgetbeheer kosteloos is geweest.
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
Budgetbeheer? Ik heb helemaal geen budgetbeheer gehad.
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
Ik heb hier de budgetbeheer overeenkomt (overlegt de stukken aan de kantonrechter).
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
Mag ik dat document ook eens zien? Mijn handtekening staat er wel op, maar dit is mij
helemaal niet bekend. We hebben het alleen over bewind gehad.
De kantonrechter:
Hier staat in artikel 2 “Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in
Budgetbeheer. Inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de
begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de
budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen”.
Verder staat in artikel 3 “Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige
opstart vergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van
bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren”.
De overeenkomst is getekend op 29 oktober 2021.
Opvallend is dat in het plan van aanpak staat dat het budgetbeheer kosteloos zou zijn.
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
Dit komt mij echt niet bekend voor.
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
Ik heb hier het plan van aanpak voor mij. U hebt gelijk, hier staat kosteloos. Dat bedrag moet dan terug naar de klant.
De kantonrechter:
Dat is dan € 506,75 wat terug moet naar mevr. [verweerster] . Alleen dan moeten we het ook nog
hebben over de bewindvoerderskosten. Met name is de vraag of er wel sprake is van een
problematische schuldenlast. De gemeente meldt ons namelijk dat er geen sprake is van een
problematische schuldenlast.
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
In heb hier het plan van aanpak voor mij welke is ingestuurd op 19 oktober 2021. In de
beschikking is geen tarief opgenomen, maar de grond is verkwisting en/of het hebben van
een problematische schuldenlast. De gemeente heeft ook de hogere beloning vergoed.
De kantonrechter:
Waarom is er volgens u sprake van een problematische schuldenlast?
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
We hebben nogal wat werk verzet om de regeling voor elkaar te krijgen. De lening was
anders niet tot stand gekomen. Plus er was ook nog een schuld bij het [naam5] .
Mevrouw [verweerster] (Rechthebbende):
De gemeente heeft zowel de huurschuld als de schuld van het [naam5] meegenomen in de
lening. De mevrouw van de gemeente adviseerde mij een bewindvoerder te nemen.
De heer [verzoeker] (Bewindvoerder):
Voorwaarde van de gemeente was dat er een bewindvoerder zou komen.
De kantonrechter:
Wat mij betreft is duidelijk dat het bewind kan worden opgeheven. Nu is er een tijdelijke
bewindvoerder, die we hierover zullen inlichten. We zullen de beslissing zo spoedig
mogelijk opsturen. De bewindvoerderskosten willen we nog wel uitgezocht hebben. Dhr.
[verzoeker] neemt u de kosten nog een keer door en stuur ons binnen één week een overzicht.
Daarbij ontvangen we ook graag de afschriften van april en mei 2022. Uiterlijk 22 december
2023 wil ik van u die gegevens ontvangen. Dan sturen we dat nog door en daar mag u dan
nog op reageren.”
3.9
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 december 2023 is het bewind opgeheven.
3.1
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.
3.11
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo heeft bij afzonderlijke beschikkingen van op 22 januari 2024 ambtshalve [verzoeker] wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers. De door [verzoeker] overgelegde beschikking van 22 januari 2024 heeft betrekking op het dossier met nummer [nummer1] . Uit de beschikking blijkt dat de kantonrechter bij zijn beslissing ook betrekt de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer2] , [nummer3] (dat is het bewind voor de rechthebbende), [nummer4] , [nummer5] , [nummer6] en [nummer7] . De kantonrechter constateert, kort gezegd:
- dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
- dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
- dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel in rekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers.
3.12
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer5] , [nummer6] , [nummer7] , [nummer2] en [nummer1] , alsmede tegen de beschikking met betrekking tot het niet in de overgelegde beschikking van 22 januari 2024 genoemde dossier met nummer [nummer8] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld. In die zaken geeft het hof eveneens heden zijn beslissing.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve vastgesteld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in zijn taak als bewindvoerder en [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 713,81 aan de rechthebbende.
4.2
[verzoeker] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten.
4.3
De rechthebbend heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kantonrechter kan de schade vaststellen die de rechthebbende heeft geleden door het tekortschietend bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder veroordelen die schade aan de rechthebbende te vergoeden (artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW). Op de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht is titel 1 afdeling 10 Boek 6 BW van toepassing.
5.2
In deze procedure gaat het om de vraag of [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, en zo ja hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het tekortschietend bewind van [verzoeker] heeft geleden (artikel 6:95 BW). Als [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten, vergelijkt het hof voor de vaststelling van de omvang van de schade de huidige situatie met de situatie in het geval [verzoeker] de belangen van de rechthebbende wel naar behoren zou hebben behartigd en niet zou zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
5.3
De kantonrechter heeft zijn oordeel dat [verzoeker] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder als volgt - samengevat weergegeven - gemotiveerd:
1. [verzoeker] heeft verzuimd tijdig een wijziging van het inkomen van de rechthebbende door te geven aan de gemeente waardoor de rechthebbende werd geconfronteerd met een terugvordering van € 2.012,94 en een boete van € 630,-. Omdat het teruggevorderde bedrag eenvoudig kon worden voldaan van de rekening van de rechthebbende en [verzoeker] de boete heeft voldaan is er geen schade. Dat neemt niet weg dat [verzoeker] wel tekort is geschoten als bewindvoerder.
2. Gebleken is dat [verzoeker] budgetbeheerkosten in rekening heeft gebracht terwijl in het plan van aanpak is aangegeven dat het budgetbeheer kosteloos zou zijn. [verzoeker] moet een bedrag van € 351,87 aan in rekening gebrachte budgetbeheerkosten terugbetalen aan de rechthebbende.
3. [verzoeker] heeft een te hoge bewindvoerdersbeloning in rekening gebracht omdat geen sprake was van problematische schulden. [verzoeker] heeft aldus over 2021/2022 € 177,44 en over 2023 € 184,50 teveel in rekening gebracht.
4. [verzoeker] heeft ten onrechte kosten voor de eindrekening opgevoerd aangezien hij vanwege zijn schorsing per 14 december 2023 geen eindrekening heeft opgemaakt.
5. [verzoeker] is ambtshalve ontslagen in al zijn zaken.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de kantonrechter het onder 1 tot en met 5 weergegevene in samenhang heeft beschouwd.
5.4
De grieven van [verzoeker] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter over de terugbetaling van de budgetbeheerkosten (Grief 1), over de terugbetaling van de bewindvoerdersbeloning (Grief 2) en het oordeel dat [verzoeker] op die twee punten is tekortgeschoten als bewindvoerder (Grief 3). Grief 4 ziet op veroordeling tot betaling van een bedrag van € 713,81 aan de rechthebbende. Het hof stelt vast dat [verzoeker] niet grieft tegen het oordeel dat hij tekort is geschoten door niet tijdig de wijziging door te geven aan de gemeente en niet grieft tegen de overweging van de kantonrechter dat ook het ambtshalve ontslag van [verzoeker] in alle andere zaken in de beoordeling moet worden betrokken.
Kosten van budgetbeheer
5.5
Grief 1 faalt. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 15 december 2023 heeft [verzoeker] al aangegeven dat hij ten onrechte een bedrag van € 351,87 aan de rechthebbende in rekening heeft gebracht ter zake van budgetbeheerkosten en dat hij bedrag aan haar zal terugbetalen. In Grief 1 is hij daar weliswaar op teruggekomen, maar ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] geconstateerd dat hij dat bedrag ten onrechte in rekening heeft gebracht. [verzoeker] heeft ter zitting in hoger beroep zelfs het bankrekeningnummer van de rechthebbende opgekregen, zodat hij dat bedrag conform zijn toezegging ter zitting alvast kon overmaken.
Bewindvoerdersbeloning
5.6
Grief 2 ziet op het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] - samengevat - ten onrechte de (jaar)beloning voor een bewindvoerder in een bewind met problematische schulden bij de rechthebbende in rekening heeft gebracht omdat de rechthebbende geen problematische schulden had in de zin van artikel 3 lid 2 onder b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM).
Die grief slaagt ten dele.
5.7
De kantonrechter baseert zijn oordeel op de overweging dat ook al is een bewind (mede) uitgesproken vanwege problematische schulden (artikel 1:431 lid 1 aanhef en onder b BW) het niet vanzelfsprekend is dat een bewindvoerder de hogere beloning van artikel 3 lid 2 onder b Regeling beloning CBM in rekening mag brengen. De kantonrechter betrekt daarbij de invulling die de Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK&T aan het begrip ‘problematische schulden’ geven, de toelichting bij (artikel 3 van) de Regeling beloning CBM, het feit dat voor de grote schuld aan de gemeente slechts een betalingsregeling is afgesproken, dat de overige kleine schulden niet als problematische kunnen worden aangemerkt en dat niet is gebleken dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht die passen bij een problematische schuldensituatie.
5.8
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat uit de systematiek van de Regeling beloning CBM volgt dat indien onderbewindstelling is uitgesproken wegens problematische schulden een bewindvoerder in beginsel aanspraak kan maken op de beloning voor een bewindvoerder in een bewind met problematische schulden.
De toelichting bij artikel 3 lid 2 onderdeel b Regeling beloning CBM zegt het volgende over problematische schulden
[onderstreping hof]:
“Van problematische schulden is sprakeindien redelijkerwijs is te voorzien dat een rechthebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of hij heeft opgehouden te betalen. De rechthebbende is niet in staat om bestaande schulden te betalen en voortzetting van zijn gedrag leidt mogelijk tot nieuwe schulden. De hoogte van de schuldenlast zegt in dit kader op zichzelf niet zoveel, maar moet worden afgezet tegen de inkomsten, het vermogen, de huishoudsituatie en de leeftijd, gezondheid en opleiding en verdiencapaciteit van de schuldenaar. (…)Het probleemgehalte van een schuldenlast vraagt een weging die sterk afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval.Een hoge schuldenlast kan goed draaglijk zijn voor een verdienend stel zonder kinderen, terwijl een relatief kleine schuldenlast algauw problematisch kan zijn voor een alleenstaande ouder met kinderen. Voor beide gevallen geldt echter dat schulden die nog wel kunnen worden afgelost, ook moeten worden afgelost.
(…)
Het gaat erom dat de bewindvoerder vanwege de problematische schulden extra werkzaamheden verricht. Hoewel de meeste werkzaamheden zich in het eerste jaar zullen voordoen, wordt deze jaarbeloning aangehouden totdat er geen problematische schulden meer zijn, bijvoorbeeld indien de rechthebbende met een schone lei uit de WSNP komt.
Van problematische schulden is zonder meer sprake in geval van:
–(toeleiding naar) schuldhulpverlening;
–(toeleiding naar) schuldsanering;
–onoplosbare schulden.”
De toelichting (onder 1. Algemeen) beschrijft ook hoe te handelen als een bewind ‘van kleur verschiet’:
“Voorstelbaar is dat tijdens (…)het bewind (…) blijkt dat deze extra werkzaamheden niet langer plaatsvinden omdat de beschreven situatie zich niet langer voordoet. In dat geval dient de vertegenwoordiger de kantonrechter te verzoeken om de jaarbeloning aan te passen. De kantonrechter kan de jaarbeloning ook ambtshalve aanpassen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de periodieke evaluatie.”
In de beschikking tot onderbewindstelling van 8 november 2021 heeft de kantonrechter op basis van het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken geoordeeld dat sprake was van problematische schulden. Een verdere motivering (in de woorden van de toelichting: “een weging die sterk afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval”) ontbreekt en de kantonrechter heeft evenmin aanleiding gezien om de rechthebbende op haar verzoek te horen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat uit die stukken voor de kantonrechter een kennelijk dermate evidente situatie van problematische schulden bleek dat onderbewindstelling op die grond was gerechtvaardigd. [verzoeker] mocht er dan ook op vertrouwen dat hij, zolang die situatie niet was gewijzigd op het bijpassende tarief aanspraak kon maken.
De door de kantonrechter in de bestreden beschikking genoemde omstandigheden die de kantonrechter leiden tot het oordeel dat [verzoeker] geen aanspraak kon maken op het hogere tarief waren al bekend bij aanvang van het bewind. Zonder nadere motivering is dat oordeel dan ook niet begrijpelijk.
Wat betreft de overweging van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [verzoeker] als bewindvoerder geen werkzaamheden heeft verricht voor een problematische schuldensituatie merkt het hof op dat niet is gebleken dat de kantonrechter [verzoeker] (tevergeefs) heeft verzocht om inzage in die werkzaamheden te verschaffen: stukken die tot een andersluidend oordeel leiden heeft het hof niet in het dossier aangetroffen.
Dat door de getroffen regeling in het laatste kwartaal van 2023 geen sprake meer was van een problematische schuldensituatie doet daar niet aan af. [verzoeker] heeft dat ook niet betwist en heeft zelf om opheffing van het bewind verzocht.
5.9
Op grond van het voorgaande heeft [verzoeker] vanaf de onderbewindstelling van de rechthebbende op 8 november 2021 tot aan zijn verzoek tot opheffing van 19 oktober 2023 (afgerond 21 maanden) recht op de hogere bewindvoerdersbeloning en met ingang van 19 oktober 2023 tot aan zijn schorsing per 14 december 2023 (afgerond twee maanden) op de reguliere bewindvoerdersbeloning, derhalve op een beloning van € 3.019 ((2x128) + (19 x 134,5) + (2 x 103,75)), exclusief omzetbelasting (inclusief omzetbelasting € 3.652,99).
[verzoeker] heeft ook recht op de beloning van de aanvangswerkzaamheden. [verzoeker] stelt zelf dat hij budgetbeheer heeft gevoerd voorafgaande aan de onderbewindstelling van het vermogen van de rechthebbende. Het hof gaat daarom uit van een beloning voor de aanvangswerkzaamheden (tarief 2021) van € 419, exclusief omzetbelasting (inclusief omzetbelasting € 506,99).
5.1
Tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] geen kosten in rekening mag brengen voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording heeft [verzoeker] (terecht) niet gegriefd.
5.11
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] recht heeft op een bewindvoerdersbeloning van € 4.159,98, inclusief omzetbelasting (3.652,99 + 506,99).
Uit het door [verzoeker] overgelegde en door hemzelf opgestelde overzicht ‘Te innen kosten’ (Prod. J bij brief van 6 juni 2024) blijkt dat [verzoeker] bij de rechthebbende in totaal een bedrag heeft geïnd van € 4.837,62, zodat [verzoeker] € 677,64 teveel in rekening heeft gebracht.
Toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder
5.12
In Grief 3 voert [verzoeker] aan dat hij niet tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Bij de onderbewindstelling van de rechthebbende is op juiste gronden de b-grond gehanteerd (problematisch schulden). [verzoeker] heeft overeenkomstig de onherroepelijke instellingsbeschikking werkzaamheden uitgevoerd en overeenkomstig die beschikking en de regeling kosten bij de rechthebbende in rekening gebracht, aldus [verzoeker] .
5.13
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] jegens de rechthebbende in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. Het niet betwiste verzuim van [verzoeker] om tijdig de wijziging in het inkomen op te geven aan de gemeente, de omvang van het door het hof vastgestelde bedrag dat [verzoeker] teveel aan de rechthebbende in rekening heeft gebracht, de wispelturigheid van [verzoeker] ten aanzien van de verschuldigdheid van budgetbeheerkosten tekenen, zowel afzonderlijk als in samenhang beschouwd, het beeld van een bewindvoerder die zijn zaken niet op orde heeft.
5.14
Hoewel [verzoeker] daartegen niet heeft gegriefd merkt het hof nog op dat de kantonrechter terecht ook de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel in zijn beoordeling heeft betrokken. Het functioneren van een professionele bewindvoerder moet niet alleen per dossier worden beoordeeld: een kantonrechter mag – beter gezegd: moet – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft opgetreden. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn optreden in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.
Schade
5.15
Nu het hof van oordeel is dat [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder moet worden beoordeeld of en zo ja, hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het bewind van [verzoeker] heeft geleden.
5.16
Het hof is van oordeel dat de door de rechthebbende geleden schade gelijk is aan het bedrag dat [verzoeker] ten onrechte aan de rechthebbende in rekening heeft gebracht voor budgetbeheer en aan bewindvoerdersbeloning. Daarmee faalt Grief 4.
5.17
[verzoeker] dient wegens ten onrechte in rekening gebrachte kosten voor budgetbeheer te betalen aan de rechthebbende een bedrag groot € 351,87.
In het bedrag van € 713,81 tot de betaling waarvan de kantonrechter [verzoeker] heeft veroordeeld was het bedrag voor kosten van budgetbeheer begrepen. De overige deel van dat bedrag, groot € 361,94, zag derhalve op de teveel in rekening gebrachte bewindvoerdersbeloning. Aangezien [verzoeker] niet slechter mag worden van zijn hoger beroep kan het hof [verzoeker] terzake vergoeding van teveel in rekening gebrachte bewindvoerdersbeloning slechts veroordelen tot betaling van een bedrag van € 361,94, hoewel [verzoeker] € 677,64 teveel in rekening heeft gebracht.
Proceskosten
5.18
[verzoeker] verzoekt het hof de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten. Het hof ziet hier gelet op het voorgaande echter geen aanleiding toe, zodat het hof dat verzoek zal afwijzen.
5.19
Het bovenstaande leidt niet tot een ander dictum dan de bestreden beschikking. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 6 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10385097 BM VERZ 23-597;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.U.M. van der Werff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.