ECLI:NL:GHARL:2025:1372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.343.850
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van het gezag over een minderjarige. De vader en moeder van het kind, geboren in 2017, waren gezamenlijk belast met het gezag, maar de moeder heeft verzocht om het gezag te wijzigen naar eenhoofdig gezag. De vader heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het gezamenlijk gezag was vastgesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij zowel de vader als de moeder aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten, en ook vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en een gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds december 2023 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en dat er onvoldoende zicht is op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag aan de moeder wordt toegewezen, gezien de angst van het kind voor de vader en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat de vader eerst moet werken aan zijn situatie voordat er mogelijkheden zijn voor herstel van contact en gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.850
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 572242)
beschikking van 11 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.L. Prass,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.D.R. Schoonderbeek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden uitspraak).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 juli 2024;
- het verweerschrift met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2025 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI) als informant.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 in [plaats1] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In de beschikking van 25 juni 2020 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
In de beschikking van 10 mei 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 10 februari 2024. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 augustus 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden uitspraak is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden uitspraak.
Hij verzoekt het hof om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden uitspraak te vernietigen en het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] in stand te laten.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden uitspraak te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in de beschikking van 29 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1775), is dit artikel ook van toepassing indien de ouders op basis van artikel 1:253c BW gezamenlijk met het gezag zijn belast, zoals hier het geval is.
De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden aangezien de vader [de minderjarige] sinds december 2023 niet meer heeft gezien. De moeder is ontvankelijk in haar verzoek.
5.3
Het hof is ook met de rechtbank – en op dezelfde gronden die het hof na eigen weging overneemt – van oordeel dat aan de criteria is voldaan om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en te wijzigen naar eenhoofdig gezag van de moeder. Ter aanvulling overweegt het hof dat er sinds de bestreden beschikking weinig is veranderd in zowel de situatie van beide ouders als in die van de vader en [de minderjarige] . Het lukt de ouders nog steeds niet te communiceren, zoals ook de vader op de mondelinge behandeling van het hof heeft erkend. De vader heeft verteld te lijden onder de situatie en het feit dat hij geen contact heeft met [de minderjarige] , en daarvan last te hebben in zijn dagelijks functioneren. Desgevraagd heeft de vader ook verteld daarvoor geen hulp voor zichzelf te hebben gezocht en dit ook niet nodig te vinden. De vader heeft nog steeds geen contact met [de minderjarige] en daarmee onvoldoende zicht op de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] om beslissingen over haar te kunnen nemen. De vader heeft geen vaste woon- en verblijfplaats (zo heeft hij bij de mondelinge behandeling bevestigd) en hij is voor zowel de moeder als de GI niet of nauwelijks te bereiken. Van belang acht het hof dat de vader op cruciale momenten – na meerdere pogingen – niet bereikbaar was, zoals het moment waarop voor [de minderjarige] therapie noodzakelijk was en uiteindelijk de rechtbank hiervoor aan de moeder vervangende toestemming heeft moeten verlenen.
Na het gesprek tussen de vader en de GI op 2 mei 2024, waarnaar ook de rechtbank verwijst, en waarin afspraken zijn gemaakt over het herstellen van het contact tussen de vader en [de minderjarige] , is er geen contact tot stand gekomen. Tot en met juli 2024 heeft de GI niets van de vader gehoord en ook daarna is er – ondanks meerdere pogingen daartoe – geen enkele vorm van samenwerking tot stand gekomen. Dit alles staat haaks op de stelling van de vader dat hij niets liever wil dan contact met [de minderjarige] en betrokken wenst te zijn in haar leven.
5.4
[de minderjarige] is een jong meisje dat angstig is voor de vader en rust ervaart sinds de moeder alleen is belast met het gezag. Zij heeft inmiddels EMDR therapie gevolgd en bekeken wordt wat een eventueel vervolgtraject zou kunnen zijn. De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het voor herstel van de vader in het gezag over [de minderjarige] , zoals hij verzoekt, te vroeg is. De raad adviseert dat eerst moet worden bekeken op welke wijze [de minderjarige] zich een eigen beeld van de vader kan gaan vormen. Hiervoor zal de vader zich moeten openstellen, zal hij de samenwerking met de GI moeten aangaan en zal hij moeten laten zien dat hij aan zichzelf heeft gewerkt met hulpverlening. Daarna komt eventueel de mogelijkheid van herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige] aan de orde en pas daarna een mogelijk herstel van het gezag. Het hof sluit zich aan bij dit advies en zal de bestreden uitspraak dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.