ECLI:NL:GHARL:2025:1375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.344.643
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en aanhouding beslissing verlenging machtiging uithuisplaatsing in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden. De zaak betreft een gezin met vier minderjarige kinderen, waarbij de ouders in een complexe situatie verkeren. De vader en moeder hebben samen het gezag over de kinderen, maar de kinderen zijn uit huis geplaatst vanwege zorgen over de opvoedsituatie. Het hof heeft vastgesteld dat er een tijdelijke zorgregeling moet komen, waarbij de kinderen elke week met één van de ouders fysieke, begeleide omgang hebben gedurende anderhalf uur, gevolgd door een videobelmoment met de andere ouder. Het hof heeft de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden, in afwachting van de inzet van traumatherapie voor de kinderen en de voortgang van de zorgregeling. De ouders zijn aangemoedigd om samen te werken met de gecertificeerde instelling (GI) om meer zicht te krijgen op hun opvoedvaardigheden. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere instanties en de noodzaak van therapie voor de kinderen, wat de beslissing van het hof beïnvloedt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof
200.344.643, 200.348.794, 200.348.920, 200.348.799 en 200.349.272
zaaknummers rechtbank Gelderland
437111, 436973, 442606, 443765 en 442171
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
in zaaknummers 200.344.643, 200.348.920 en 200.348.799
verzoeker in hoger beroep,
in zaaknummers 200.348.794 en 200.349.272verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. W. de Gruijl,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
in zaaknummers 200.344.643, 200.348.920 en 200.349.272verweerster in hoger beroep,
in zaaknummers 200.348.794 en 200.348.799
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. E. Rietjens,
en
de gecertificeerde instelling,
Jeugdbescherming Gelderland
gevestigd te Arnhem,
in zaaknummers 200.344.643, 200.348.794, 200.348.920, 200.348.799 en 200.349.272verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Zaaknummer 200.344.643
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 4 juli 2024, uitgesproken onder zaaknummers 437111 en 436973 (beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing, een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en de wijziging omgang, hoofdverblijfplaats en gezag).
Zaaknummers 200.348.794 en 200.348.920
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 14 november 2024, uitgesproken onder zaaknummer 442606 (beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken).
Zaaknummers 200.348.799 en 200.349.272
1.3
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 27 november 2024, uitgesproken onder zaaknummers 443765 en 442171 (beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
zaaknummer 200.344.643
- het beroepschrift met producties van de vader, ingekomen op 12 augustus 2024;
- een brief van de GI van 20 september 2024;
zaaknummer 200.348.794
- het beroepschrift met producties van de moeder, ingekomen op 6 december 2024;
zaaknummer 200.348.920
- het beroepschrift met producties van de vader, ingekomen op 12 december 2024;
zaaknummer 200.348.799
- het beroepschrift met producties van de moeder, ingekomen op 6 december 2024;
zaaknummer 200.349.272
- het beroepschrift met producties van de vader, ingekomen op 24 december 2024;
- een brief van mr. de Gruijl van 21 januari 2025 met producties.
De GI heeft op 6 januari 2025 een verweerschrift ingediend, waarin de GI verweer voert tegen al de verzoeken in hoger beroep van zowel de vader als de moeder zoals hierboven opgesomd.
2.2
Op 20 januari 2025 heeft de minderjarige [de minderjarige1] met een raadsheer van het hof gesproken, in aanwezigheid van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. J. Koenen als waarnemer van mr. De Gruijl;
- de moeder, bijgestaan door mr. Rietjens;
- namens de GI twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (verder: het LET);
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019; en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2020.
3.2
De vader en de moeder hebben samen het gezag over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland de kinderen voor het eerst onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 29 februari 2024 heeft de kinderrechter voor het eerst een machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen verleend.
3.4
De ondertoezichtstelling is voor het laatst bij beschikking van 27 november 2024 verlengd tot 28 november 2025. In diezelfde beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in een gezinsgerichte voorziening en van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd.
3.5
Bij beschikking van 4 juli 2024 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, als minimum omgangsregeling tussen de moeder, de vader en de minderjarigen vastgesteld dat de ene week de moeder [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ziet voor de duur van anderhalf uur fysiek, begeleid op een kindvriendelijke locatie en de vader een halfuur met hen zal bellen en de vader [de minderjarige1] ziet voor de duur van anderhalf uur fysiek, begeleid op een kindvriendelijke locatie en de moeder een half uur met hem zal bellen, en zo wekelijks om en om.
3.6
In de beschikking van 14 november 2024 heeft de kinderrechter de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaald dat de kinderen om de week een uur met moeder en aansluitend een uur met vader fysieke omgang hebben.

4.De omvang van het geschil

4.1
Aan het hof liggen twee onderwerpen voor: de zorgregeling tussen de ouders en de kinderen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Zorgregeling (zaaknummer 200.344.643)
4.2
De GI heeft op 30 mei 2024 een opbouwschema voor de omgang tussen de kinderen en de ouders per e-mail aan de ouders toegezonden. De moeder en de vader hebben de kinderrechter verzocht om dit opbouwschema (de schriftelijke aanwijzing) vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling vast te stellen tussen hen en de kinderen. In de beschikking van 4 juli 2024 heeft de kinderrechter, voor zover van belang, de schriftelijke aanwijzing van 30 mei 2024 vervallen verklaard en als minimum omgangsregeling tussen de moeder, de vader en de minderjarigen vastgesteld dat de ene week de moeder [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ziet voor de duur van anderhalf uur fysiek, begeleid op een kindvriendelijke locatie en de vader een halfuur met hen zal bellen en de vader [de minderjarige1] ziet voor de duur van anderhalf uur fysiek, begeleid op een kindvriendelijke locatie en de moeder een half uur met hem zal bellen, en zo wekelijks om en om. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen. De vader verzoekt het hof deze beschikking, voor zover die ziet op de omgangsregeling, te vernietigen, en opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader met betrekking tot het vaststellen van de omgangsregeling waarbij hij eens per week alle minderjarigen ziet voor de duur van vier uur alsnog toe te wijzen.
4.4
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.
Zorgregeling (zaaknummers 200.348.794 en 200.348.920)
4.5
In de beschikking van 14 november 2024 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de bij beschikking van 4 juli 2024 gewijzigde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opnieuw gewijzigd en bepaald dat de kinderen om de week een uur met moeder en aansluitend een uur met vader fysieke omgang hebben. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.6
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen en te bepalen dat de moeder iedere week anderhalf uur contact zal hebben met de kinderen op een kindvriendelijke locatie en daarnaast eenmaal per week een videobelmoment met de kinderen mag hebben.
4.7
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De vader verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.8
De GI voert verweer en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing (zaaknummers 200.348.799 en 200.349.272)
4.9
In de beschikking van 27 november 2024 heeft de rechtbank, voor zover van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening en van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 28 november 2025 verlengd.
4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van maximaal drie maanden te verlengen.
4.11
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.12
De GI voert hiertegen verweer en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het hof zal de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aanhouden en een voorlopige zorgregeling vaststellen. Het hof legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Zorgregeling (zaaknummers 200.344.643, 200.348.794 en 200.348.920)
Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de eerder door hem vastgestelde zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Wat vindt de vader?
5.2
De vader stelt dat de kinderrechter onvoldoende heeft onderbouwd waarom de zorgregeling beperkt moet worden. De machtiging tot uithuisplaatsing houdt in dat wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. Gelet op dit doel alsook op de jonge leeftijd van de kinderen moet de vader frequent en ruim contact hebben met de kinderen, in een natuurlijke omgeving. Op de mondelinge behandeling heeft de vader aan het hof verteld dat sinds de beperking van de zorgregeling de kinderen meer afstand houden en zij niet meer vrijuit alles vertellen.
De vader zou de kinderen in ieder geval één keer per week voor een langere duur moeten kunnen zien om de onderlinge nauwe band te kunnen blijven voortzetten en om vervreemding te voorkomen. Maar de omgang zou niet met alle kinderen tegelijkertijd moeten plaatsvinden. Omgang met alle kinderen samen lijkt een dusdanige impact op de kinderen te hebben dat zij emotioneel ontregeld raken.
Er zijn geen contra-indicaties voor uitbreiding van de zorgregeling. Zowel de vader als de kinderen genieten van het onderlinge contact. Uit de omgangsverslagen volgt dat de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen goed en positief verlopen.
De vader beschikt over de basale opvoedvaardigheden en past die volgens hem in de praktijk ook toe.
Wat vindt de moeder?
5.3
De moeder stelt dat het doel van de uithuisplaatsing terugplaatsing bij de ouders is. Om dat te bereiken, is frequent en ruim contact nodig tussen de ouders en de kinderen, ook omdat de kinderen nog zo jong zijn. In de eerdere regeling hadden de ouders apart omgang met [de minderjarige1] , zonder de drie jongste kinderen. In de nieuwe regeling is dat samen. Eén uur per veertien dagen is veel te kort om aandacht te geven aan vier kinderen.
Niet is komen vast te staan dat de spanningen en onrust van de kinderen volledig of grotendeels komen door de omgang die de kinderen met de moeder hebben. De spanningen en onrust zouden ook veroorzaakt kunnen worden door wijzigingen in het leven van de kinderen, bijvoorbeeld doordat zij hun ouders missen sinds de uithuisplaatsing. Van een direct verband tussen de signalen van de kinderen en de omgang met de moeder is niet gebleken.
De GI ziet ernstig traumagerelateerd gedrag tijdens en na de bezoeken en signalen van disregulatie blijven aanhouden bij de kinderen. De moeder vraagt al maanden om traumabehandeling voor de kinderen, maar deze wordt maar niet opgestart. Daarbij is de moeder van mening dat contact tussen de moeder en de kinderen deze traumabehandeling niet in de weg staat.
Zowel de moeder als de kinderen genieten volop van het onderlinge contact. De omgangsverslagen laten zien dat de moeder probeert aan te sluiten bij de kinderen. Er zijn verbeterpunten mogelijk, maar op dit moment zijn die niet zodanig dat de kinderen overmatig belast worden en dat daarom de omgang verminderd moet worden. De geplande gezinsopname bij de GGZ in [plaats1] is niet doorgegaan. Het argument van de kinderrechter dat, in verband met de aankomende gezinsopname, de contactmomenten moeten worden beperkt, gaat dus niet op, aldus de moeder.
Ten slotte heeft de kinderrechter beslist dat de videobelmomenten tussen de moeder en de kinderen moeten komen te vervallen, ondanks dat de GI het verzoek hiertoe niet heeft onderbouwd.
Wat vindt de GI?
5.4
De GI voert aan dat de op 14 november 2024 vastgestelde zorgregeling in het belang van de kinderen is. De eerdere regeling (van 4 juli 2024), waarbij de kinderen wekelijks de vader of de moeder zagen, veroorzaakte onrust bij de kinderen. Doordat de omgang nu eens in de twee weken plaatsvindt, hebben de kinderen meer tijd om te herstellen.
De omgang verloopt wisselend; de kinderen genieten van het contact met hun ouders, maar het roept ook spanning op. Op de mondelinge behandeling hebben de vertegenwoordigers van de GI aan het hof verteld dat zij zien dat de ouders hun best doen, maar dat de zorgregeling heel veel van de kinderen vraagt. De kinderen kunnen een langere, meer uitgebreide zorgregeling niet aan. De kinderen lijken het snel zat te zijn. Daarbij is van belang dat in februari 2025 de therapie voor de jongste drie kinderen zal starten die veel van de kinderen zal vragen. Als behandeling loopt en de therapeut stelt vast dat het beter gaat, dan kan het contact tussen de ouders en de kinderen misschien worden uitgebreid.
Het is op dit moment ook niet mogelijk om de zorgregeling onbegeleid of in een andere setting te laten plaatsvinden, omdat de ouders zich niet aan de regels houden.
De videobelmomenten zijn niet in het belang van de kinderen. De kinderen ontlenen hier niets aan. [de minderjarige3] wil niet in beeld en [de minderjarige4] wordt druk. [de minderjarige1] wil wel, maar die vraagt alleen maar om geld. Alleen [de minderjarige2] vindt het soms wel fijn, aldus de GI.
Wat adviseert de raad?
5.5
De raad begrijpt dat de ouders de begeleide zorgregeling, zoals die nu is, niet natuurlijk vinden en dat deze zorgregeling spanning geeft. Tegelijkertijd begrijpt de raad de GI ook, dat deze zorgregeling nu in het belang van de kinderen is, omdat de kinderen heftig reageren op de zorgregeling. De raad vindt het daarom moeilijk om een concreet advies te geven. Het hof zou een zorgregeling kunnen vaststellen van om de twee weken, waarbij de ene keer de moeder uitgebreid contact heeft met de kinderen en de andere keer de vader. Het nadeel is dat er steeds vier weken tussen de omgang met de vader dan wel met de moeder zit. Een andere mogelijkheid is dat het hof de GI volgt en de huidige zorgregeling in stand houdt.
Het oordeel van het hof
5.6
De kinderen zijn vanwege een zorgelijke situatie bij de ouders thuis, uit huis geplaatst. [de minderjarige1] verblijft nu op een kleinschalige behandelgroep en [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verblijven in een gezinshuis. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn tijdelijke maatregelen. Zoals de ouders hebben betoogd, is het doel van deze maatregelen dat – in dit geval – [de minderjarige1] bij de vader thuis en [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] weer bij de moeder thuis gaan wonen. Om dit doel te bereiken, heeft de GI ingezet op een gezinsopname van de moeder en de kinderen bij GGZ in [plaats1] . Hoewel de toestemming van de moeder lang(er) op zich liet wachten, stonden zowel de moeder als de vader achter de gezinsopname. De GGZ heeft echter, kort voor de opname, aan de moeder bericht dat de opdracht werd teruggeven. Hierdoor kon de gezinsopname niet doorgaan. Op het moment dat de mondelinge behandeling bij het hof plaatsvond, was er geen andere hulp voor de kinderen (of de ouders) gestart. Op de mondelinge behandeling heeft de GI aan het hof verteld dat voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in februari 2025 een intake voor traumatherapie zal starten, als de ouders hiervoor toestemming geven. Voor [de minderjarige1] is er nog geen (zicht op) hulp.
5.7
De GI heeft gesteld dat bij deze stand van zaken de zorgregeling, zoals die op 14 november 2024 door de kinderrechter is vastgesteld, het meest in het belang van de kinderen is. Eerst moet de traumatherapie starten, voordat de zorgregeling mogelijk uitgebreid kan worden. Het hof volgt de GI hierin niet, omdat uit hetgeen door de GI is aangedragen onvoldoende blijkt dat de huidige zorgregeling het best passend is bij de aankomende therapie van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Dit terwijl voor [de minderjarige1] nog helemaal niet duidelijk is welke vorm van therapie/ hulp hij zal krijgen.
5.8
Uit wat de GI heeft verteld en uit de (omgangs)verslagen komt naar voren dat de kinderen rondom de contactmomenten onrustig zijn. Zoals de ouders hebben betoogd, draagt de vorm waarin de zorgregeling op dit moment plaatsvindt niet bij aan de rust. In de huidige regeling hebben de kinderen om de week eerst een uur met de moeder en aansluitend een uur met de vader omgang. Binnen het uur zijn de kinderen voor het eerst in twee weken weer allemaal samen, zien zij de moeder weer, moeten zij ‘landen’ en zich weer voorbereiden op een wisseling, waarna zij het uur daarna ook bij de vader moeten landen én zich moeten voorbereiden op het afscheid, en dat allemaal met vier kinderen tussen de leeftijd van vier en negen jaar. Het hof overweegt dat het van de ouders én de kinderen wel erg veel gevraagd is om binnen deze beperkte setting de omgang tot een succes te maken. Daarom moet gekeken worden naar de manier waarop de succeskans kan worden vergroot. Zowel de ouders, als de kinderen als de GI zijn namelijk gebaat bij een succesvolle omgang. Het hof is van oordeel dat daarom in enige mate tegemoet moet worden gekomen aan wat de ouders naar voren hebben gebracht. Daarbij acht het hof het wel van belang dat na enkele maanden kan worden vastgesteld of deze zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is, ook met inachtneming van het verloop en de inzet van de hulp voor de kinderen.
Het hof zal daarom de zorgregeling zoals die laatstelijk door de kinderrechter is vastgesteld voorlopig wijzigen en een tijdelijke zorgregeling vaststellen. Deze houdt in dat:
  • de kinderen elke week met één van de ouders fysieke, begeleide omgang hebben gedurende anderhalf uur;
  • waarna aansluitend een videobelmoment van maximaal een half uur mogelijk is met de andere ouder voor de kinderen die dat willen, gedurende in totaal maximaal een half uur waarbij voor de duur wordt aangesloten bij de behoefte van het betreffende kind.
5.9
Met deze wijziging wordt de duur van de contactmomenten langer, zodat de druk op de kinderen én de ouders iets wordt verlicht. Ook het wisselmoment (van de ene ouder naar de andere ouder) komt te vervallen, zodat de spanning die tussen de ouders zichtbaar is voor de kinderen, zoals de GI heeft verteld, wegvalt. Het hof acht het van belang dat er een videobelmoment komt met de ouder die zij die week niet fysiek zien. De GI heeft aan het hof verteld dat de kinderen niets ontlenen aan die videobelmomenten, maar het hof oordeelt daar anders over. Dat [de minderjarige3] niet in beeld wil en [de minderjarige4] druk wordt, komt mogelijk (ook) door hun leeftijd. Zij zijn nog erg jong om hun aandacht te houden bij een videogesprek. De GI heeft verteld dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] het wel fijn vinden. Het hof ziet niet in waarom er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de kinderen bij de vaststelling van de videobelregeling. Immers, ieder kind is anders en heeft andere behoeftes. Van contra-indicaties voor de vaststelling van deze videobelregeling is het hof niet gebleken.
5.1
Het hof zal de beslissing over de definitieve zorgregeling aanhouden, in afwachting van de inzet/ het verloop van de hulp voor de kinderen en het verloop van de zorgregeling.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummers 200.348.799 en 200.349.272)
Wat staat er in de wet?
5.11
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van het tweede lid van artikel 1:265c BW kan de kinderrechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Wat vindt de moeder?
5.12
De voornaamste reden voor de uithuisplaatsing was destijds de gewelddadige
relatie tussen ouders. Inmiddels is er veel veranderd. De ouders hebben hun relatie ruim twee jaar geleden beëindigd. In oktober 2024 zijn zij weer met elkaar gaan praten en is hun band flink verbeterd. De ouders hebben zelfs samen een ouderschapsplan gemaakt.
De opvoedvaardigheden van de moeder zijn toereikend genoeg om de kinderen te kunnen verzorgen en op te voeden. De moeder heeft in augustus 2024 met haar nieuwe partner een baby ( [de minderjarige5] ) gekregen. Het verzoek om [de minderjarige5] onder toezicht te stellen, is door de kinderrechter afgewezen. In deze beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat de verloskundige, de medisch maatschappelijk werker en ook het LET hebben opgemerkt dat de moeder in het hier en nu goed voor [de minderjarige5] zorgt.
Verder voert de moeder aan dat de kinderen vanuit de thuissituatie kunnen worden behandeld voor trauma. De moeder wil aan alles meewerken; aan de gezinsopname, video home training. Ook heeft moeder al hulpverlening klaarstaan als de kinderen weer teruggeplaatst worden: school, fysiotherapeut, logopedist, netwerk en familie.
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er op dit moment geen minder schadelijk alternatief voorhanden is dan een uithuisplaatsing met daarbinnen een gezinsopname in [plaats1] . De beschikking van 27 november 2024 is geschreven vanuit het idee dat de gezinsopname in de GGZ [plaats1] van start zou gaan. Inmiddels is duidelijk dat deze opname niet door zal gaan, omdat er aanwijzingen zouden zijn dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Nu de gezinsopname niet door kan gaan, is de hele situatie anders. Van moeder kan niet verwacht worden dat zij eerst de traumabehandeling van de kinderen afwacht, dan weer aangemeld wordt voor GGZ in [plaats1] , vervolgens weer maandenlang op de wachtlijst staat en dan over een paar jaar misschien in aanmerking komt voor een gezinsopname.
Daarbij heeft de moeder sinds de uithuisplaatsing grote zorgen over de kinderen en dan met name over hun veiligheid en over hun verzorging. De kinderen zien er verwaarloosd uit, zij plassen in bed en er is sprake van mogelijk seksueel misbruik.
De moeder moet de kans krijgen om te laten zien dat zij zelf in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder is ervan overtuigd dat zij in staat is om de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, zeker met alle hulp die klaar staat om haar daarbij te gaan helpen.
Voor zover het hof een uithuisplaatsing op dit moment nodig acht, dan zou de machtiging in ieder geval voor een kortere periode moeten gelden. Het doel van een uithuisplaatsing is terugplaatsing en dat blijkt thans nergens uit, aldus de moeder.
Wat vindt de vader?
5.13
De vader stelt dat een van de redenen voor de machtiging tot uithuisplaatsing de zorg over de relatie tussen de ouders was. Deze zorg is inmiddels weggenomen. De ouders hebben rustig contact met elkaar. De vader volgt agressie-regulatietherapie en dat verloopt positief. De vader staat open voor hulpverlening en geeft ook toestemming voor hulpverlening voor de kinderen. De vader is daarbij van mening dat deze hulp bij de ouders thuis kan worden ingezet. De vader heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat hij, als de kinderen thuis komen wonen, sneller therapie voor de kinderen geregeld heeft dan de GI.
De vader beschikt over voldoende opvoedvaardigheden. Bovendien voelen de ouders de kinderen het beste aan en kunnen zij hen stimuleren en corrigeren. Dit hebben de kinderen nodig om zich goed te ontwikkelen.
De thuisplaatsing kan niet afhangen van het traject in [plaats1] , aangezien dit traject niet doorgaat. Nu het traject in [plaats1] niet kan plaatsvinden, moet de inzet van ambulante hulp bij de ouders thuis overwogen worden.
De GI vindt dat eerst een groot onderzoek moet plaatsvinden, naar zowel de ouders als de kinderen. Van de ouders kan en mag niet worden verwacht dat zij de door de GI nodig geachte onderzoeken afwachten, voordat wordt gewerkt aan een thuisplaatsing, aldus de vader. Door te wachten met het werken aan een thuisplaatsing bestaat de reële kans dat de aanvaardbare termijn verstrijkt door tijdsverloop zonder dat passende hulpverlening is ingezet. De handelswijze van de GI is niet gericht op een thuisplaatsing, hetgeen hij niet juist acht en niet in het belang van de minderjarigen.
De vader is er van overtuigd dat een thuisplaatsing zal slagen, kijkend naar de stappen die al zijn gezet, zoals de verbeterde samenwerking, communicatie en mate waarin de
ouders openstaan voor hulpverlening, aldus de vader.
Wat vindt de GI?
5.14
Voor de GI was een gezinsopname de enige manier om te onderzoeken of en op welke manier de kinderen weer thuisgeplaatst konden worden. Omdat de gezinsopname (nu) niet mogelijk is, moet eerst de voorliggende problematiek moet worden aangepakt. Bij de kinderen is sprake van ernstige en complexe gedragsproblematiek, die veel aandacht nodig heeft, zoals de GGZ beschrijft. In navolging van het advies van de GGZ is er een ambulant behandeltraject voor de kinderen nodig, met als doel het verminderen van de gedragsproblematiek. Er moet een groot onderzoek plaatsvinden om zicht te krijgen op de opvoedmogelijkheden en leerbaarheid van ouders. Daarnaast moeten de kinderen in behandeling en moet onderzocht worden wat de kinderen nodig hebben van hun opvoeders. Aan de hand van een persoonlijkheidsonderzoek zal onderzocht moeten worden waar de krachten en zorgen liggen en welke opvoedbehoeften zij hebben. Vanuit dit onderzoek kan geadviseerd worden over het vervolg en een mogelijke thuisplaatsing. De ouders willen echter niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek (PO).
Wat adviseert de raad?
5.15
De raad mist bij de ouders de erkenning van het gedrag dat de kinderen laten zien. Enerzijds laten de kinderen gedrag zien waaruit blijkt dat zij de ouders missen, maar anderzijds laten de kinderen forse gedragsproblemen zien. Deze waren er ook al voor de uithuisplaatsing en komen voort uit trauma als gevolg van de opvoedvaardigheden. Ouders zijn er zelf, door lange tijd niet mee te willen werken aan overdracht door de GI van informatie aan de behandelaars, ook debet aan dat het voortraject voor [plaats1] vertraging opliep. Het is te betreuren dat de gezinsopname niet doorgaat, maar daardoor is er ook geen zicht op de ouders. De GI wil zeker weten dat het thuis veilig is voor de kinderen, maar er is nu niemand die in de thuis- respectievelijk opvoedsituatie meekijkt. Met de kinderen kan niet het risico worden genomen door ze thuis te plaatsen en te kijken of het beter gaat. Daarvoor zijn ze te beschadigd. De raad vindt de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar nodig. In de tussentijd zullen ouders moeten meewerken aan een PO en kan worden onderzocht welke hulp bij de ouders thuis moet worden ingezet.
Het oordeel van het hof
5.16
Sinds de eerste machtiging tot uithuisplaatsing (op 29 februari 2024) is inmiddels meer dan een jaar verstreken. Het was de bedoeling van zowel de GI als de ouders dat de moeder met de kinderen zou worden opgenomen bij GGZ in [plaats1] . De gezinsopname is uiteindelijk niet doorgegaan. Bij brief van 22 november 2024 is door GGZ Drenthe gezinspsychiatrie onder opgaaf van redenen de opdracht voor de gezinsbehandeling teruggegeven. Dit was niet alleen door de vermoedens van seksueel misbruik van de kinderen die er in de loop van het dossieronderzoek zijn ontstaan, die verder moeten worden onderzocht.
Uit de brief
: ”In het dossieronderzoek van jullie kinderen hebben wij kunnen lezen dat er bij jullie kinderen sprake is van ernstige en complexe gedragsproblematiek, die veel aandacht nodig heeft en ook deels om 1 op 1 toezicht vraagt. Deze gedragsproblematiek geeft deels ook onveiligheid voor anderen. Omdat wij binnen een klinische setting werken, maken wij hierbij ook altijd een afweging wat de gedragsproblematiek betekent voor de veiligheid van de andere kinderen en ouders en onze medewerkers binnen de gezinskliniek.”
Gevolg hiervan is dat er sinds de machtiging tot uithuisplaatsing weinig nieuwe informatie beschikbaar is over de kinderen nu tot kort daarvoor zowel de ouders als de GI nog uitgingen van de gezinsopname in [plaats1] . Andere op de kinderen gerichte hulp was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog niet gestart. Wel heeft de GI de intake gestart voor traumatherapie voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] en is het de bedoeling dat zij in februari 2025 zullen starten met traumatherapie. Voor [de minderjarige1] is nog niet duidelijk welke vorm van therapie/ hulp hij zal krijgen. Om dit te bepalen wordt hij op de groep geobserveerd en worden testen afgenomen. De GI acht het verder van belang om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders nu de gezinsopname in [plaats1] niet doorgaat. Daarvoor is een PO van zowel de vader als de moeder gewenst. De vader wil hier niet aan meewerken en heeft op de zitting verteld dat hij, tegen het advies van zijn behandelaar, niet akkoord is met verlenging van zijn emotieregulatietherapie. Moeder wil alleen meewerken aan een PO wanneer dit vanuit de thuissituatie gebeurt en pas nadat de kinderen weer bij haar wonen.
5.17
Het hof acht zich bij deze stand van zaken onvoldoende voorgelicht om een beslissing te geven op het verzoek tot vernietiging van de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak ongeveer zes maanden aanhouden. Het hof is van oordeel dat eerst moet worden afgewacht hoe de (door het hof vast te stellen) tijdelijke zorgregeling gaat verlopen, wat de inzet van de traumatherapie voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] gaat brengen, welke vorm van therapie/ hulp [de minderjarige1] zal krijgen en of onderzoek bij/ hulp aan ouders zal plaatsvinden. Ook kunnen de ouders deze periode benutten om mee te werken aan datgene wat de GI redelijkerwijs nodig acht om meer zicht op hun beider opvoedvaardigheden te krijgen. Het hof ziet dat daarvoor verbetering van de samenwerking tussen de GI en de ouders nodig is, maar hieraan zal in het belang van de kinderen over en weer hard gewerkt moeten worden. Zij komen immers in de knel wanneer deze slechte samenwerking maakt dat er niet of met vertraging wordt toegekomen aan benodigde behandeling dan wel zicht op de opvoedvaardigheden en hulp die de ouders zelf mogelijk nodig hebben.
5.18
Het hof zal na opgave van de verhinderdata van partijen een nieuwe mondelinge behandeling plannen. Het hof zal partijen verzoeken om voorafgaand aan de mondelinge behandeling het hof te informeren over de stand van zaken ten aanzien van in ieder geval het verloop van de zorgregeling, het verloop van de therapie van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , de inzet van de therapie/ hulp aan [de minderjarige1] en de eventuele inzet van onderzoek bij/ hulp aan de ouders.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof een tijdelijke zorgregeling vaststellen en de beslissing voor het overige aanhouden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
stelt de volgende voorlopige zorgregeling vast:
  • de kinderen hebben elke week met één van de ouders (dus om en om) fysieke, begeleide omgang gedurende anderhalf uur;
  • waarna aansluitend een videobelmoment van maximaal een half uur mogelijk is met de andere ouder voor de kinderen die dat willen, gedurende in totaal maximaal een half uur waarbij voor de duur wordt aangesloten bij de behoefte van het betreffende kind;
verzoekt partijen om binnen twee weken na deze beschikking hun verhinderdata voor de maanden augustus, september en oktober 2025 aan het hof op te geven voor een nader te plannen mondelinge behandeling;
stelt partijen in de gelegenheid om tien dagen voor de te plannen mondelinge behandeling het hof te informeren over in ieder geval het verloop van de zorgregeling, het verloop van de therapie van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , de inzet van de therapie/ hulp aan [de minderjarige1] en onderzoek bij/ hulp aan ouders, en
houdt de beslissing voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, K. Mans en A.W. Beversluis, bijgestaan door de griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.