ECLI:NL:GHARL:2025:1485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
21-004762-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake vernieling tijdens boerenprotesten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de verdachte is veroordeeld voor het vernielen van de toegangsdeur van het provinciehuis tijdens de boerenprotesten in oktober 2019. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast was er een schadevergoeding van € 3.006,06 toegewezen aan de benadeelde partij, de Provincie Groningen.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting van het hof op 27 februari 2025 is het onderzoek naar de zaak voortgezet. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. T. van der Goot. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van de toegangsdeur van het provinciehuis met zijn tractor, wat heeft geleid tot een beangstigende situatie voor aanwezige medewerkers en politie.

Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist, maar komt tot een andere beslissing met betrekking tot de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de taakstraf gematigd tot 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot € 62,00 toegewezen, terwijl het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak en de verantwoordelijkheid die de verdachte heeft genomen voor zijn daad.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004762-21
Uitspraak d.d.: 13 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2021 met parketnummer 18-095528-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 oktober 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 3.006,06, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Bovendien heeft de verdediging in hoger beroep geen verweren gevoerd tegen het bewijs en de bewezenverklaring. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van de gronden bevestigen.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Verdachte heeft in eerste aanleg op de zitting van de rechtbank verklaard dat hij blijft bij de bekennende verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd. Het hof is van oordeel dat genoemde bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd tevens als bewijsmiddel moet worden gebezigd.
Om die reden vult het hof de opgave van bewijsmiddelen in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering van de rechtbank aan met het volgende bewijsmiddel:
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 oktober 2019 opgenomen op pagina 83 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met proces-verbaalnummers PL0100-2019293179 en PL0100-2019273668 van 18 november 2019, inhoudende de verklaring van verdachte.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een geldboete aan verdachte.
Het hof oordeelt als volgt. De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich op 14 oktober 2019 in Groningen tijdens de boerenprotesten tegen de provinciale stikstofmaatregelen schuldig gemaakt aan het beschadigen van de toegangsdeur van het provinciehuis met behulp van zijn tractor. Verdachte heeft zijn tractor tegen de afgesloten toegangsdeur aan gereden, waardoor de deur uit de sponning werd gereden en opengeduwd. Dit gaf een deel van de demonstrerende menigte de gelegenheid om het provinciehuis binnen te gaan. Het is dankzij de aanwezige politie in het provinciehuis dat de binnengedrongen demonstranten relatief snel werden tegengehouden en weer naar buiten werden bewogen. Desondanks is voor provinciemedewerkers en politieambtenaren die aanwezig waren in het provinciehuis een beangstigende situatie veroorzaakt.
Bovendien heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de provincie. Verdachte heeft schade en overlast voor de provincie veroorzaakt. Zo is door het handelen van verdachte onder andere de toegangsdeur beschadigd en het elektrisch slot van de toegangsdeur kapotgegaan
.
Niet alleen heeft verdachte met zijn handelen - zoals betoogd door de verdediging -
slechtseen deur vernield. Het betrof de voordeur van een democratische instelling, die vernield werd met als doel om het onderhandelingsproces dat in het provinciehuis gaande was op ontoelaatbare wijze onder druk te zetten. Verdachte had met zijn handelen het doel om een (hem bevredigend) antwoord te krijgen van de mensen die in het provinciehuis onderhandelden over het stikstofbeleid. Het duurde te lang, volgens verdachte. Hij wilde ervoor zorgen dat binnen gevraagd kon worden wat er uiteindelijk was beslist. Daarnaast was het een signaal dat ze (het hof begrijpt: de demonstrerende menigte) klaar waren met het wachten en was het door de menigte gestelde ultimatum volgens verdachte verstreken. In een interview tegenover OOG Radio en Televisie vertelde verdachte:
“We hebben ze genoeg tijd gegeven om te zeggen, het was 4 uur en op den duur was het 20 over 4 en we willen nou eh, nu is het klaar, dus eh we willen antwoord”.
Met zijn strafbare handelen heeft verdachte het democratisch besluitvormingsproces op ontoelaatbare wijze onder druk proberen te zetten en de wil van de demonstrerende menigte met geweld proberen af te dwingen. Dat is onacceptabel en het hof rekent dat verdachte aan.
Het hof overweegt in dit verband nog dat het recht om te demonstreren een groot goed is in onze democratische samenleving. Dit recht is echter niet grenzeloos. De vernielende handelingen die verdachte heeft gepleegd gaan te ver en rechtvaardigen strafrechtelijke vervolging en strafoplegging.
Tegelijkertijd weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, op de zitting van het hof spijt heeft betuigd en de door de rechtbank toegewezen schade aan de deur inmiddels aan de provincie heeft vergoed.
Het hof heeft gelet op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 27 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en ook na dit feit niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Het hof heeft rekening gehouden met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak in hoger beroep. Verdachte heeft op 1 november 2021 hoger beroep ingesteld. Dit arrest is op 13 maart 2025 uitgesproken. Dit leidt ertoe dat de procedure in hoger beroep bijna drie jaren en vijf maanden in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van een strafzaak in hoger beroep in beginsel binnen een termijn van twee jaren moet zijn afgedaan. Voornoemde overschrijding van bijna een jaar en vijf maanden is niet te wijten aan verdachte of de verdediging. Het hof zal deze overschrijding op de navolgende wijze compenseren.
Het hof begrijpt dat de rechtbank destijds een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte heeft opgelegd gelet op de destijds heersende context en gelet op de omstandigheid dat verdachte eerder met zijn tractor al een hek omver had gereden bij een demonstratie op het Malieveld. Gelet op het vorenstaande, in het bijzonder het tijdsverloop waarvan verdachte hinder heeft ondervonden, ziet het hof nu in de gegeven situatie van vijfenhalf jaar later echter geen aanleiding meer om een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de taakstraf zoals de rechtbank heeft opgelegd in beginsel passend en geboden is. Echter, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen taakstraf te matigen. Het hof is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden is en zal die straf aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij Provincie Groningen

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt (oorspronkelijk) € 10.404,00 en ziet op materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.006,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep – voorafgaande aan de zitting van het hof – opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter zitting van het hof is op grond van door verdachte overgelegde stukken en een toelichting daarop vanuit medewerkers van de provincie onomstotelijk vastgesteld dat verdachte het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 3.006,06 heeft voldaan aan de benadeelde partij. Namens de provincie Groningen is de betaling bevestigd en aangegeven dat dit bedrag niet nogmaals gevorderd wordt; het is niet de bedoeling van de benadeelde partij om dit bedrag dubbel te vorderen c.q. te ontvangen. Het hof begrijpt hieruit dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding heeft verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 3.006,06. Daarmee ligt het resterende bedrag van € 7.397,94 nog voor aan het hof ter beoordeling.
Ter zitting van het hof is besproken dat de door de rechtbank toegewezen schade de schadeposten betreffen die zijn gerelateerd aan de schade van de toegangsdeur van het provinciehuis. Het hof heeft ter zitting aan de orde gesteld dat een factuur van [bedrijf] van € 62,00 betreffende ‘toegangscontrole engineer’ (opgenomen als bijlage 5 in de bewijsstukken behorende bij de vordering van de benadeelde partij) mogelijk ook gerelateerd is aan de schade aan de toegangsdeur, maar desondanks niet is meegenomen in het door de rechtbank toegewezen schadebedrag.
De advocaat-generaal heeft op de zitting van het hof verzocht een schadebedrag van € 62,00 (aanvullend) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de factuur van € 62,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij – in aanvulling op het door de rechtbank toegewezen en door verdachte reeds betaalde bedrag van € 3.006,06 – als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 62,00. Dit betreft eveneens schade gerelateerd aan de door verdachte gepleegde vernieling van de toegangsdeur van het provinciehuis. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De overige gevorderde schadeposten hebben geen betrekking op de vernieling van de deur. Verdachte wordt enkel veroordeeld voor de vernieling van die deur, niet voor de overige door de provincie benoemde schade. Om die reden is er geen sprake van rechtstreekse schade en zal de provincie in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de door de provincie gevorderde BTW overweegt het hof het volgende. De verdediging heeft in eerste aanleg betwist dat de provincie aanspraak maakt op de gevorderde BTW, omdat de benadeelde partij de BTW kan verrekenen. De rechtbank heeft de schadeposten exclusief BTW toegewezen.
Het hof kan de vraag of de provincie recht heeft op de gevorderde BTW niet inhoudelijk beantwoorden op grond van de summiere gegevens in het dossier. Aanhouding van de behandeling van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering wat betreft de gevorderde BTW nader te onderbouwen vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering op dit onderdeel evenmin worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij Provincie Groningen

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Provincie Groningen ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 62,00 (tweeënzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 oktober 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 13 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.