ECLI:NL:GHARL:2025:1487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
21-004768-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing tijdens boerenprotesten in Groningen met betrekking tot stikstofbeleid

Op 13 maart 2025 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verdachte die betrokken was bij de boerenprotesten in oktober 2019 bij het provinciehuis in Groningen. De verdachte werd beschuldigd van opruiing, omdat hij tijdens de demonstratie opruiende teksten had geroepen via een microfoon, wat leidde tot de vernieling van de deuren van het provinciehuis. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1], opzettelijk de aanwezige menigte had opgeruid tot het plegen van strafbare feiten. De verdachte had een geluidsinstallatie geregeld en sprak de menigte toe vanuit een laadbak van een tractor. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat de verdachte had veroordeeld tot een taakstraf, en legde in plaats daarvan een geldboete op van € 1.000,-, met een vervangende hechtenis van 20 dagen bij niet-betaling. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting vallen, gezien de context en de ernst van de opruiing. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het handhaven van de openbare orde en de bescherming van democratische instellingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004768-21
Uitspraak d.d.: 13 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2021 met parketnummer 18-037312-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een (enigszins) andere bewijsbeslissing en andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2019 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het openbaar mondeling tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid door tegenover een groep personen, op/in de opgeheven laadbak van een trekker/shovel te gaan staan en één of meermalen via een megafoon/microfoon tegenover voornoemde groep personen te roepen:
- “ we gaan met de tractor naar binnen, we rammen de deuren open” en/of
- “ het heeft lang genoeg geduurd. De deur moet eruit” en/of
- “ we geven ze nog 3 minuten” en/of
- “ nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit” en/of
- “ nog vijf minuten en dan gaat de deur eruit” en/of of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- via de microfoon te zeggen dat de deur in zou gaan en daarbij af te tellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof bezigt de hieronder vermelde bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Alle bewijsmiddelen betreffen een zakelijke weergave. [1]
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank van 7 en 14 oktober 2021, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 14 oktober 2019 stond ik, samen met onder meer [medeverdachte 1] , in de laadbak van een shovel bij het provinciehuis in Groningen. Ik had een geluidsinstallatie geregeld. Ik heb door de microfoon geroepen: “Nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit.” Ook heb ik geroepen: “Over 5 minuten gaat de deur eruit.” De sfeer was grimmig. De aanwezige boeren zaten vol emotie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (op 29 november 2020) van 3 december 2019, opgenomen op pagina 93 e.v. van politiedossier III, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
Ik heb een prominente rol gespeeld bij het eerste boerenprotest op 1 oktober
(het hof begrijpt: in 2019). Dus ik liep op 14 oktober 2019 niet als anoniem persoon rond bij dit protest. Veel mensen kennen je dus en je hebt dan veel contacten.
V: Voor het Provinciehuis werd gesproken door verschillende mensen via een megafoon en een geluidsinstallatie. Als ik het goed heb was jij daar één van. Hoe is dat zo gekomen?
A: [naam] en ik hebben gebruik gemaakt van mijn megafoon. [verdachte] had gezorgd voor een geluidsinstallatie en daarvan kreeg ik ook zo nu en dan de microfoon van. Een geluidsinstallatie werkt beter dan een megafoon, daarmee ben je duidelijker verstaanbaar. Er is vooral gebruik gemaakt van de microfoon. Ik heb via de microfoon gezegd dat de deur in zou gaan en ik heb ook afgeteld.
V: Op een later moment kom jij in een shovelbak terecht, met nog een aantal mensen en een geluidsinstallatie. Dat klopt?
A: Ja, [verdachte] stond ernaast.
V: Ik toon je een foto van deze situatie (bijlage 1). Ben jij de man rechts op de foto?
A: Ja.
V: Wie is de man in het midden op de foto?
A: [verdachte] .
[afbeelding]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van politiedossier II, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik ben gisteren op de tractor naar Groningen gegaan. Ik ben naar het provinciehuis gereden omdat er werd gevraagd dat er meer tractoren in het zicht moesten staan bij het provinciehuis. Dit verzoek kwam onder andere van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] liep min of meer de zaak een beetje op te jutten. Op den duur kwam [medeverdachte 1] bij mij en zei dat er een tractor dichter bij het provinciehuis moest komen te staan. Ik heb mijn tractor toen verplaatst tot een meter of twee voor de toegangsdeur van het provinciehuis. De sfeer werd steeds grimmiger. Er werd geschreeuwd. Je zag boze gezichten om je heen. Er werd geroepen: “Het heeft lang genoeg geduurd, de deur moet eruit”. Dit werd door [medeverdachte 1] geroepen. Door meerdere aanwezige boeren werd dit overgenomen. Als het aan [medeverdachte 1] had gelegen had de deur er volgens mij allang uit gelegen. Ik hoorde op den duur dat er door de megafoons werd geroepen: "We geven ze nog 3 minuten". Iedereen zat in een bepaalde emotie. Ik ging zelf ook in deze emotie mee. Ik wilde ook graag duidelijkheid. Op een gegeven moment werd er afgeteld. Omdat de tijd was afgelopen en het ultimatum was verstreken werd besloten de deur van het provinciehuis te openen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 23 e.v. van politiedossier II, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 14 oktober 2019 bevond ik mij in het provinciehuis van Groningen. Op het moment dat ik naar buiten keek zag ik een soort heftruck, dan wel tractor met kiepbak staan. Ik zag dat er in deze bak telkens in ieder geval vier personen zaten. Ik zag dat zij een grote muziekinstallatie met geluidsboxen in de bak hadden staan waarbij ook een draadloze microfoon hoorde. Ik zag dat deze microfoon regelmatig in gebruik was bij iemand van de vakbond van de boeren. Tevens was deze microfoon in gebruik bij een blanke jongen. Ik zag later op RTV Noord staan dat hij vermoedelijk [medeverdachte 1] heet. Ik heb hem meerdere malen horen roepen door de microfoon dat zij de deur van het provinciehuis gaan rammen met de tractor. Ik heb hem daadwerkelijk door de microfoon horen roepen dat de tractor gestart moest worden en dat deze het provinciehuis in moest. De muziekinstallatie stond zo hard dat het gehele Martinikerkhof dit kon horen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van politiedossier II, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 14 oktober 2019 stond ik bij de toegangsdeur van het provinciehuis. Ik zag een blanke man die een wit overhemd droeg met een blauwe broek. Later bleek dit te zijn: [medeverdachte 1] . Ik zag dat deze man de aanwezige personen, ‘boeren’, toesprak met de megafoon. Ik hoorde dat de blanke man op een gegeven moment riep: “We gaan met de tractor naar binnen, we rammen de deuren open”, of woorden van gelijke strekking.
Ik zag en hoorde dat de menigte hierop reageerde door hard te juichen en te roepen. Ik
zag dat het roepen van deze blanke man, (
en) de reactie van de aanwezige personen, ‘boeren’, invloed had op de bestuurder in de rode tractor, [medeverdachte 2] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 31 e.v. van politiedossier II, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen ‘als [naam] binnen vijf minuten niet naar buiten komt gaat de deur er uit’. Deze tekst heeft hij de rest van de middag en avond geroepen. Ik hoorde [medeverdachte 1] ook tegen [medeverdachte 2] zeggen ‘rij hem maar open’.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
17 oktober 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van politiedossier II, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 14 oktober 2019 bevond ik mij in het provinciehuis van Groningen. Ik zag een tractor staan voor de ingang van het provinciehuis, de afstand tussen de voorzijde van de tractor en de groene deuren was nog geen 50 centimeter. Links van deze tractor zag ik nog een tractor staan. Deze tractor had een schepbak bevestigd aan de voorzijde. In deze schepbak stond een geluidsinstallatie voorzien van een versterker, boxen en een microfoon. Op één van deze boxen zag ik een man zitten, later bleek dit te zijn [medeverdachte 1] . Ik zag en hoorde dat [medeverdachte 1] geëmotioneerd was, hij was boos. Ik zag en hoorde [medeverdachte 1] meerdere keren roepen in de microfoon dat de deuren van het provinciehuis er uit moesten en dat wij, daarmee doelde hij op de boeren, het provinciehuis in moesten. Ik zag hem wijzen naar de groene toegangsdeuren en hij keek naar de bestuurder van de tractor. Het volume van de muziekinstallatie stond dusdanig hard dat het gehele Martinikerkhof de opruiende woorden van [medeverdachte 1] kon horen.
Nadat [medeverdachte 1] bovengenoemde uitlatingen deed hoorde ik een luid gejuich van de overige boeren.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
21 oktober 2019, opgenomen op pagina 84 van politiedossier I, inclusief bijbehorende bijlagen 2 en 3, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Om een indruk te geven van de situatie voor het Provinciehuis rond bovenstaand
incident heb ik een filmpje van Youtube bekeken en daar enkele screenshots van
gemaakt. Dit filmpje wordt elders toegevoegd aan het dossier. Het filmpje geeft het
volgende weer:
- vanuit de bak van een shovel wordt vanaf hoogte via een geluidsinstallatie gesproken
tegen de demonstrerende mensen, in de bak zitten vijf personen;
- er wordt geroepen via de microfoon dat over 5 minuten de deur eruit gaat;
- de deur wordt geforceerd met de rode trekker die voor de deur stond.
Bijlage 2
Toont de mensen in de shovelbak met de geluidsinstallatie. De man in het midden heeft de microfoon in de hand en zegt daardoor: “Nog vijf minuten en dan gaat de deur eruit”. De man rechts in de bak met wit overhemd spreekt ook de mensen toe via de microfoon, deze man herken ik uit mediaberichtgeving als [medeverdachte 1] .
Bijlage 3
Geeft een overzicht van de situatie voor de deur van het Provinciehuis. Voor de deur
staat de trekker die de deur later forceerde. Daarachter is de shovel te zien met de
mensen in de bak die de menigte toespreken.
De bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlage 2 (op pagina 86 van politiedossier I):
[afbeelding]
De bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlage 3 (op pagina 87 van politiedossier I):
[afbeelding]
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 december 2020, opgenomen op pagina 103 van politiedossier III, inhoudend als verklaring van verdachte:
Omdat het heel lang duurde voordat men met een antwoord (
kwam) waar men wat mee kon, werd de stemming anders. De stemming werd grimmiger en de boeren werden ongeduldig. Ik heb toen gezegd: nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van
15 oktober 2019, opgenomen op pagina 27 e.v. van politiedossier I, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Op een gegeven moment hebben [naam] en ik samen de leiding gehad samen met de LTO. [naam] en ik konden de boeren sturen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft op de zitting van het hof het standpunt ingenomen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] , gelet op de context waarin zij de tenlastegelegde uitlatingen hebben gedaan, doelbewust en opzettelijk de aanwezige menigte bij het provinciehuis hebben opgeruid tot strafbare feiten, te weten vernieling van de deuren van het provinciehuis en in het verlengde daarvan het wederrechtelijk binnendringen van het provinciehuis door een deel van de aldaar aanwezige demonstranten. De advocaat-generaal heeft verder het standpunt ingenomen dat de tenlastegelegde uitlatingen niet vallen onder de reikwijdte van het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Standpunt verdediging
De raadsman heeft op de zitting van het hof vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van opzet en medeplegen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de rol van verdachte [verdachte] uiterst beperkt is geweest. Verdachte heeft slechts eenmaal iets geroepen, te weten “nog vijf minuten, dan gaat de deur eruit”. Die woorden moeten echter in de context van de middag van de demonstratie worden geplaatst. Verdachte heeft die woorden, zoals hij zelf ook heeft verklaard, geuit om tijd te rekken, omdat [naam] (één van de onderhandelaars namens de boeren) had laten weten na twee á drie minuten weer naar buiten te zullen komen. Hij probeerde escalatie juist te voorkomen en had daarom geen opzet op opruiing.
Ook is volgens de verdediging geen sprake van medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voor zover het gaat om het uiten van de teksten. Uit niets blijkt dat verdachte een voortrekkersrol had. Verdachte had de rol van dj; hij verzorgde de muziek voor de demonstrerende menigte. Ook waren er geen afspraken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] over het toespreken van de menigte.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de vervolging van verdachte wegens de tenlastegelegde uitlatingen een ongeoorloofde beperking oplevert van de bescherming die artikel 10 EVRM biedt, gelet op de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, te weten het thema van de betoging en de oplopende gemoederen bij die betoging. Ook dat zou moeten leiden tot vrijspraak.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Voor een bewezenverklaring van opruiing is vereist dat bij de verdachte sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het opruien tot enig strafbaar feit, dat de uitlating in het openbaar is gedaan, en dat de uitlating mondeling of door middel van een geschrift of afbeelding is gedaan. Bedoeld is dat de door een verdachte gedane uiting aanspoort tot het plegen van enig strafbaar feit in de betekenis van: iemand proberen iets te laten doen. Anders gezegd is opruiing het bij anderen opwekken van de gedachte aan het plegen van een strafbaar feit, het proberen de mening te vestigen dat dit feit wenselijk of noodzakelijk is en het opwekken van het verlangen om dat feit te bewerkstelligen. Het belang van strafbaarstelling van opruiing is gelegen in de bescherming van de openbare orde.
Bij de beoordeling of een door verdachte uitgedragen tekst aanspoort tot enig strafbaar feit en dus ‘opruiend’ is in de zin van het genoemde artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de tekst in hun onderlinge samenhang bezien, en in de context waarin deze tekst aan het publiek is geopenbaard.
Voor opruiing is niet vereist dat de opruier wist dat hij opriep tot een feit dat strafbaar is. Ook is niet vereist dat degene tot wie de aansporing is gericht wist dat het feit waartoe wordt opgeruid strafbaar is. Uit de omschrijving van de handelingen in de tenlastelegging moet voldoende blijken dat de handelingen waartoe is opgeroepen, indien zij waren uitgevoerd, een strafbaar feit zouden opleveren. Om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen, is niet vereist dat de opruiing enig gevolg heeft gehad. Zo hoeft hetgeen waartoe opgeruid wordt, niet daadwerkelijk uitgevoerd te zijn.
Met betrekking tot medeplegen stelt het hof voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict, oftewel dat hun rollen inwisselbaar zijn. [2] Wel moet sprake zijn van een wezenlijke bijdrage van de medepleger. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat bij verdachte sprake was van opzet op de tenlastegelegde opruiing. Ook is het hof van oordeel dat verdachte de opruiing tezamen in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd, met andere woorden: dat sprake was van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op 14 oktober 20219 vonden op het Martinikerkhof in Groningen voor de ingang van het provinciehuis zogenoemde ‘boerenprotesten’ plaats tegen de stikstofmaatregelen van de provincie Groningen. Verdachte was daarbij aanwezig, hij regelde een geluidsinstallatie met een microfoon en verzorgde de muziek.
Tijdens de demonstratie bevond verdachte zich onder andere samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in een in de lucht geheven laadbak van een tractor/shovel. Hierdoor bevonden zij zich boven de demonstrerende menigte en spraken zij via de microfoon en geluidsinstallatie de menigte toe. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gedurende de demonstratie voor het provinciehuis vele malen opruiende teksten geroepen, die alle de strekking hadden om de deur van het provinciehuis te vernielen. Dat heeft [medeverdachte 1] zowel vanuit de laadbak gedaan als vanaf de rode tractor die zich daarnaast bevond. Op een gegeven moment heeft verdachte geroepen:
“Nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit.”,en
“Over 5 minuten gaat de deur eruit.”
Het hof volgt de verdediging niet in het standpunt dat verdachte slechts een van beide uitspraken heeft gedaan en dat het een vergissing moet zijn dat in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank als verklaring van verdachte is opgenomen dat hij beide uitspraken heeft gedaan. Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling en heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van de rechtbank. Het argument dat slechts een van de uitspraken op filmpjes te horen is, bevestigt het standpunt van de verdediging niet, nu de videobeelden in het dossier een compilatie van beelden van de demonstratie betreffen en het dossier geen filmopname van de volledige demonstratie bevat. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij geroepen heeft dat na tien minuten de deur eruit zou gaan. Gelet hierop gaat het hof uit van de inhoud van de verklaring van verdachte zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank en stelt op grond daarvan vast dat verdachte beide voornoemde uitspraken heeft gedaan.
Voornoemde uitlatingen van verdachte zijn naar de inhoud en strekking als opruiend aan te merken. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere soortgelijke uitlatingen met dezelfde strekking gedaan. Deze uitlatingen zetten, in samenhang bezien, aan tot vernieling van de deur van het provinciehuis (door een tractor). Hoewel verdachte een beperktere rol had in de opruiing ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft verdachte zich met de opruiende uitlatingen die hij zelf heeft gedaan, aangesloten bij de vele opruiende uitlatingen van [medeverdachte 1] die middag. Daarbij weegt het hof de volgende context mee waarin de uitlatingen zijn gedaan.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben de tenlastegelegde teksten geroepen tegenover een menigte van ontevreden demonstranten. Beide verdachten hadden een prominente rol bij de demonstratie. [medeverdachte 1] vervulde die dag een regierol als medeprotestleider; verdachte vervulde de rol van dj bij de demonstratie. Zij spraken de demonstrerende menigte toe vanaf een duidelijk zichtbare positie, boven de menigte, en op duidelijk hoorbare wijze, met name dankzij de microfoon en geluidsinstallatie van verdachte. Zij straalden gezamenlijkheid uit vanuit hun positie in de laadbak.
Ook weegt het hof mee dat verdachte en zijn medeverdachte de tenlastegelegde uitlatingen hebben geuit tijdens een steeds grimmiger wordende sfeer bij de demonstratie. Het ongeduld en de boosheid bij de aanwezige demonstranten namen toe. Met het roepen van de uitlatingen hebben verdachte en zijn medeverdachte de woede onder de menigte verder aangewakkerd en de menigte, waaronder de tractorchauffeur, verder aangespoord tot vernieling van de toegangsdeur van het provinciehuis.
Gelet op bovenstaande hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezamenlijk uitvoering gegeven aan de opruiing tot het inrijden/inrammen – en daarmee vernieling – van de toegangsdeur van het provinciehuis (met een tractor). Daar komt bij dat zij bij het doen van de uitlatingen gebruik maakten van de microfoon en geluidsinstallatie van verdachte.
Het hof is van oordeel dat verdachtes bijdrage in de uitvoering van de opruiing van voldoende gewicht is om te concluderen dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen. Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] vooraf geen afspraken hadden gemaakt over het toespreken van de menigte maakt dat oordeel niet anders.
Het hof acht het niet aannemelijk dat verdachte met zijn uitspraken juist escalatie probeerde te voorkomen door tijd te rekken, en gelet daarop geen opzet op opruiing zou hebben gehad. Het hof is van oordeel dat de gekozen bewoordingen van verdachte niet passen bij een intentie om escalatie te voorkomen; in dat geval had verdachte andere woorden moeten kiezen. Van de geuite woorden door verdachte en medeverdachte ging geen enkele matigende werking uit. Die woorden zorgden juist voor het (verder) opjutten van de ontevreden demonstrerende menigte en het aansporen tot vernieling van de deur van het provinciehuis. Met die woorden, en de daadwerkelijke vernieling van de deur van het provinciehuis, werd geprobeerd om op ondemocratische wijze de onderhandelingen ten aanzien van het provinciale stikstofbeleid te beïnvloeden en een onderhandelingsresultaat af te dwingen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde opruiing.
Het hof concludeert tot verwerping van de verweren van de verdediging met betrekking tot opzet en medeplegen en zal hieronder tot een bewezenverklaring komen.
Artikel 10 EVRM
Het hof overweegt met betrekking tot het beroep van de verdediging op artikel 10 EVRM, dat de strafbaarheid van het hieronder bewezenverklaarde in de weg zou staan, als volgt.
Het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting is een zeer belangrijke verworvenheid in een democratische samenleving. Het geeft een ieder in beginsel het recht in vrijheid uiting te geven aan zijn of haar (al dan niet politieke) opvattingen. Echter, de door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid is niet absoluut.
Op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM mag deze vrijheid worden beperkt indien:
1. de beperking is voorzien bij wet;
2. de beperking strekt tot het verwezenlijken van een van de doeleinden, genoemd in het tweede lid van artikel 10 EVRM en;
3. de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Bij de beoordeling van het laatste vereiste moet de beperking zijn ingegeven door een ‘pressing social need’. Dat wil zeggen dat zij proportioneel moet zijn gelet op het beoogde doel en de daarvoor aangevoerde redenen moeten relevant en afdoende zijn. Bij het proportionaliteitsoordeel kan acht worden geslagen op de uitlating als geheel, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarbinnen de uitlating is gedaan, onder wiens verantwoordelijkheid de uitlating is gedaan en de plaats of gelegenheid waar de uitlating is gedaan.
Het hof overweegt dat aan de onder 1. en 2. genoemde voorwaarden is voldaan. De strafbaarstelling van opruiing is bij wet voorzien in artikel 131 Sr en dient een legitiem doel. Immers, de strafbaarstelling van opruiing is bedoeld om te voorkomen dat anderen worden aangezet tot het plegen van strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat ook is voldaan aan het onder 3. opgenomen vereiste dat de beperking van dit grondrecht van de verdachte in een democratische samenleving noodzakelijk is. De verdachte en zijn medeverdachte hebben hun uitlatingen - die oproepen tot het plegen van geweld tegen een goed van een democratische instelling - gedaan tijdens een openbare demonstratie, waarbij zij de demonstrerende menigte op een prominente positie duidelijk zichtbaar en via een microfoon tot op grote afstand hoorbaar toespraken/toeriepen. Gelet op de bewoordingen en de toonzetting van de uitlatingen en de context waarin die zijn gedaan is het hof van oordeel dat de uitlatingen niet kunnen worden opgevat als te zijn bedoeld om een inhoudelijke bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat rondom het stikstofbeleid waartegen gedemonstreerd werd, of enig ander maatschappelijk debat, noch om een publiek debat op gang te brengen.
Het oproepen tot het gebruik van geweld is bovendien zodanig in strijd met de uitgangspunten van een democratie dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om de verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van een strafbaar feit) te bereiken. De beperking is daarom proportioneel.
Gelet op bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting van de verdachte gerechtvaardigd is en dat deze niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Een veroordeling voor het hieronder bewezenverklaarde handelen is dan ook niet in strijd met voornoemde verdragsbepaling.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in het openbaar mondeling tot enig strafbaar feit heeft opgeruid door tegenover een groep personen, in de opgeheven laadbak van een trekker/shovel te gaan staan en één of meermalen via een megafoon/microfoon tegenover voornoemde groep personen te roepen:
- " we gaan met de tractor naar binnen, we rammen de deuren open" en
- " het heeft lang genoeg geduurd. De deur moet eruit" en
- " we geven ze nog 3 minuten" en
- " nog 10 minuten en dan gaat de deur eruit" en
- " nog vijf minuten en dan gaat de deur eruit" of woorden van gelijke aard en/of strekking en
- via de microfoon te zeggen dat de deur in zou gaan en daarbij af te tellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in het openbaar mondeling opruien tot enig strafbaar feit.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft subsidiair – indien het hof niet tot vrijspraak komt – gepleit voor oplegging van een geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Ook heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 14 oktober 2019 vond op het Martinikerkhof in Groningen voor de toegangsdeur van het provinciehuis een demonstratie plaats, een zogenoemd ‘boerenprotest’, tegen het stikstofbeleid van de overheid. Verdachte heeft zich tijdens deze demonstratie schuldig gemaakt aan opruiing in vereniging tot vernieling van de deur van het provinciehuis van de provincie Groningen, door samen met zijn medeverdachte op te roepen tot het ‘inrammen’/inrijden van de deur van het provinciehuis (met een tractor). Dit heeft zich uiteindelijk ook verwezenlijkt; de deur van het provinciehuis is daadwerkelijk ingereden door een tractor.
Opruien tot een dergelijk strafbaar feit is een ernstig feit, te meer omdat het strafbare feit waartoe werd opgeroepen was gericht tegen een democratische instelling en tegen de verstoring van het democratisch besluitvormingsproces. Met de opruiende uitlatingen stelden verdachte en zijn medeverdachte een ultimatum, omdat het overleg in het provinciehuis naar hun mening te lang duurde. Er moest een antwoord komen van de mensen die in het provinciehuis aan het onderhandelen waren over het stikstofbeleid. Met zijn strafbare handelen heeft verdachte het democratisch besluitvormingsproces op ontoelaatbare wijze onder druk proberen te zetten en de wil van de demonstrerende menigte met geweld proberen af te dwingen. Dat is onacceptabel en rekent het hof verdachte aan. Ook weegt het hof mee dat op het moment van de opruiende uitlatingen in het provinciehuis provinciemedewerkers en politieambtenaren aan het werk waren, voor wie een beangstigende situatie is veroorzaakt door de opruiing.
Het hof overweegt dat het recht om te demonstreren een groot goed is in onze democratische samenleving. Zoals hiervoor overwogen is dit recht niet grenzeloos. De opruiende uitlatingen die verdachte in dit geval heeft gekozen gaan te ver en rechtvaardigen strafrechtelijke vervolging en strafoplegging.
Wel heeft het hof bij de strafbepaling gelet op de beperktere rol die verdachte bij het medeplegen van de opruiing heeft gehad.
Verder heeft het hof gelet op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
27 januari 2025 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en ook nadien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft rekening gehouden met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak in hoger beroep. Verdachte heeft op 1 november 2021 hoger beroep ingesteld. Dit arrest is op 13 maart 2025 uitgesproken. Dit leidt ertoe dat de procedure in hoger beroep bijna drie jaren en vijf maanden in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van een strafzaak in hoger beroep in beginsel binnen een termijn van twee jaren moet zijn afgedaan. Deze overschrijding van bijna een jaar en vijf maanden is niet te wijten aan verdachte of de verdediging. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn op de navolgende wijze compenseren.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn beperkte(re) rol in de opruiing, legt het hof verdachte een geldboete in plaats van een taakstraf op. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel de oplegging van een geldboete van
€ 1.500,- euro recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de rol die verdachte daarin heeft gehad. Gelet op de geconstateerde ruime overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen geldboete te matigen tot een geldboete van
€ 1.000,-, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24c, 47 en 131 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 13 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De genoemde bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een politiedossier maken deel uit van het politiedossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met dossiernummer PL0100-2019273679 van 4 februari 2020 (
2.HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5575.