ECLI:NL:GHARL:2025:153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van de Wal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep en waardering onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een geldige machtiging. De heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 82.000 voor het jaar 2021, en de aanslagen onroerendezaakbelasting waren vastgesteld. Belanghebbende, vertegenwoordigd door [naam1], had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat de vereiste machtiging niet was overgelegd. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende een volmacht had overgelegd, maar dat deze niet tijdig en niet adequaat was. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd eveneens afgewezen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/407
uitspraakdatum:
14 januari 2025
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2022, nummer LEE 21/2697, in het geding tussen belanghebbende
en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 65, [adres2] 7 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 82.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2021 (OZB) voor wat betreft het eigenaarsgedeelte en het gebruikersgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een geldige machtiging en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , alsmede namens de heffingsambtenaar [naam2] , bijgestaan door [naam3] . De voorzitter heeft na afloop van de mondelinge behandeling het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6.
Op 5 december 2024 is bij de griffie van het Hof nog een nader stuk binnengekomen van belanghebbende, gedateerd 29 november 2024. De inhoud van dat stuk geeft het Hof geen aanleiding de zaak te heropenen. Het desbetreffende stuk wordt in kopie bij deze uitspraak gevoegd.
2.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2021 vastgesteld op € 82.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen OZB vastgesteld op € 256,99 (eigenarengedeelte) en € 206,07 (gebruikersgedeelte).
2.3.
[naam4] B.V., in de persoon van [naam1] (hierna: [naam1] ), is namens belanghebbende in bezwaar gekomen. De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB gehandhaafd.
2.4.
[naam1] is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
2.5.
Bij brief van 13 september 2021 heeft de Rechtbank [naam1] bericht dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld, omdat geen schriftelijke machtiging is overgelegd. De Rechtbank heeft [naam1] verzocht dit gebrek binnen vier weken te herstellen en erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan dit verzoek wordt voldaan.
2.6.
In reactie heeft [naam1] een volmacht aan de Rechtbank toegestuurd welke op 19 oktober 2021 door de griffie van de Rechtbank is ontvangen. De volmacht is ondertekend, maar de naam van de ondertekenaar ontbreekt evenals specifieke zaaksgerelateerde informatie.
2.7.
Bij brief van 25 oktober 2021 heeft de Rechtbank [naam1] bericht dat de overgelegde volmacht niet volledig is en hem verzocht binnen twee weken een nieuwe volmacht te verstrekken. [naam1] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.8.
Bij aangetekende brief van 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank onder meer het volgende aan [naam1] bericht:

Het onderzoek ter zitting vindt plaats op vrijdag 2 september 2022 om 11.00 uur te Groningen. U ontvangt hiervan nog een separate uitnodiging. Tijdens de zitting zal de rechtbank enkel ingaan op formele punten, te weten: (i) de (geldigheid van) volmacht(en) en (ii) de voldoening van het griffierecht. Alle andere (inhoudelijke) geschilpunten zullen niet op deze zitting worden behandeld.
Volmacht
Tijdens het onderzoek ter zitting gaat de rechtbank in op de ontvankelijkheid van de beroepen, meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of u gevolmachtigd bent in elk door u ingesteld beroep. In dit kader verzoekt de rechtbank u om in elk beroep de stukken op sturen aan de hand waarvan zij kan vaststellen dat sprake is van een geldige volmacht, waaronder:

een schriftelijke machtiging waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen;

een kopie van het identiteitsbewijs van de volmachtgever;

indien sprake is van een beroep namens een rechtspersoon: een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar);

indien van toepassing: een verklaring van erfrecht.
Als u de hierboven genoemde stukken niet uiterlijk op de zitting aan de rechtbank verstrekt, kunt u niet-ontvankelijk worden verklaard in het desbetreffende beroep. Indien u de stukken digitaal aan de rechtbank wenst toe te zenden, verzoekt de rechtbank u het onderstaande e-mailadres te gebruiken: (…)
Uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 5 augustus 2022 is afgehaald bij een PostNL-punt en dat voor ontvangst is getekend.
2.9.
Op 30 augustus 2022 heeft [naam1] twee e-mailberichten naar belanghebbende gestuurd waarin hij belanghebbende heeft laten weten dat de zaak op 2 september 2022 ter zitting zal worden behandeld en dat hij daarvoor een nieuwe volmacht nodig heeft. [naam1] heeft belanghebbende verzocht de bij één van deze e-mailberichten gevoegde volmacht te voorzien van een datum, een naam en een handtekening en deze daarna met spoed per emailscan te retourneren.
2.10.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet uiterlijk op de zitting een deugdelijke machtiging is verstrekt. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding is door de Rechtbank afgewezen.
2.11.
Bij nader stuk van 14 februari 2024 heeft [naam1] de in 2.9. genoemde e-mailberichten van 30 augustus 2022 overgelegd met een door W. Brus ondertekende volmacht, gedateerd 31 augustus 2022.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of [naam1] terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ten name van belanghebbende, en, zo dat niet het geval is of de waarde van de onroerende zaak juist is vastgesteld. Daarnaast is in geschil of de Rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de beschikte waarde en de aanslagen OZB.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1. – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Ter zitting heeft [naam1] desgevraagd verklaard dat het Hof zich kan beperken tot de grieven, zoals deze zijn opgenomen in de nadere stukken van 7 november 2024 (“pinpoint”-brieven), en voor zover deze tevens zijn besproken ter zitting van het Hof. De overige grieven heeft [naam1] ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid in hoger beroep
4.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep stelt het Hof vast dat [naam1] een door belanghebbende ondertekende volmacht, gedateerd 31 augustus 2022, heeft overgelegd. Daarmee is voor het Hof komen vast te staan dat [naam1] namens belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Er zijn geen redenen belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid in eerste aanleg
4.2.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505).
4.3.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
4.4.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.5.
Het hiervoor - onder 4.3 - bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.6.
De Rechtbank heeft [naam1] bij brief van 13 september 2021 bericht dat het beroepschrift niet aan de eisen voldoet, omdat een schriftelijke machtiging ontbreekt. Daarbij heeft de Rechtbank [naam1] erop gewezen dat het niet overleggen van de gevraagde machtiging kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en hem een termijn gegeven om het verzuim te herstellen. Daarop heeft [naam1] een volmacht overgelegd die niet is voorzien van de naam van de ondertekenaar en ook geen gegevens bevat die specifiek op de zaak betrekking hebben, zodat de volmacht op geen enkele wijze aan de onderhavige zaak kan worden gerelateerd. Bij brief van 25 oktober 2021 heeft de Rechtbank [naam1] bericht dat de volmacht niet volledig is en hem verzocht een nieuwe volmacht over te leggen. Aan dat verzoek is door [naam1] geen gehoor gegeven. In de aangetekende brief van 4 augustus 2022 (zie 2.8.) heeft de Rechtbank [naam1] bericht dat tijdens de zitting op 2 september 2022 zal worden ingegaan op de vraag of hij gevolmachtigd is in de door hem ingestelde beroepen. Ook het zaaknummer van de onderhavige zaak wordt in het kenmerk van deze brief vermeld. Daarbij is [naam1] er nogmaals op gewezen dat het beroep niet ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet uiterlijk ter zitting een machtiging wordt verstrekt. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 2 september 2022 is de onder 4.1. bedoelde volmacht niet ter zitting overgelegd.
4.7.
Uitgaande van deze vaststellingen, kon de Rechtbank zonder schending van enige rechtsregel het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat de heffingsambtenaar in bezwaar genoegen heeft genomen met de alleen van een handtekening voorziene volmacht, leidt niet tot een ander oordeel nu de Rechtbank op dit punt een eigen beoordelingsbevoegdheid heeft. Ook heeft de Rechtbank [naam1] voldoende gelegenheid geboden het verzuim te herstellen.
4.8.
Het niet overleggen van een adequate machtiging kan, naar het oordeel van het Hof, in hoger beroep niet meer worden hersteld (vgl. voor de verzetsprocedure HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Het hiervoor – onder 4.7 en 4.8 – overwogene brengt met zich mee dat voor het verzoek om vergoeding van immateriële schade in eerste aanleg ervan moet worden uitgegaan dat [naam1] het verzoek niet namens belanghebbende heeft gedaan. De Rechtbank heeft het verzoek dan ook terecht afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof het hogerberoepschrift ontvangen op 27 januari 2023, zodat de redelijke termijn in hoger beroep niet is overschreden.
4.10.
De overige beroepsgronden hoeven, gelet op het voorgaande, geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van de Wal, voorzitter en lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
14 januari 2025in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (P. van de Wal)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.