ECLI:NL:GHARL:2025:1594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/1579
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en procesbelang in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 mei 2023, waarin het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen door de invorderingsambtenaar van de gemeente Renkum niet-ontvankelijk werd verklaard. De invorderingsambtenaar had op 28 mei 2022 een aanmaning gestuurd voor de betaling van gemeentelijke belastingen, waarbij € 8 aan aanmaningskosten in rekening werd gebracht. Belanghebbende diende op 30 mei 2022 een bezwaarschrift in tegen deze kosten. Na het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, stelde belanghebbende de invorderingsambtenaar op 8 september 2022 in gebreke en ging in beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang, omdat de invorderingsambtenaar op 7 oktober 2022 alsnog uitspraak op bezwaar had gedaan en de aanmaningskosten had vernietigd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien de invorderingsambtenaar reeds aan het bezwaar tegemoet was gekomen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en kent geen vergoeding toe voor griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1579
uitspraakdatum: 18 maart 2025
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 11 mei 2023, nummer AWB 22/5782, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Renkum(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft op 28 mei 2022 een aanmaning gestuurd ter zake van het uitblijven van de betaling van de aanslag gemeentelijke belastingen van de gemeente Renkum voor het jaar 2021. Daarbij is een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de kosten van aanmaning op 30 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend.
1.3.
Belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar op 8 september 2022 in gebreke gesteld omdat nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan.
1.4.
Na het uitblijven van de uitspraak op bezwaar is belanghebbende op 26 september 2022 in beroep gekomen bij de Rechtbank.
1.5.
De invorderingsambtenaar heeft vervolgens bij de uitspraak van 7 oktober 2022 het bezwaar gegrond verklaard en de aanmaningskosten vernietigd. De invorderingsambtenaar heeft een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toegekend van € 269.
1.6.
De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking van 10 oktober 2022 een verschuldigde dwangsom vastgesteld van € 322.
1.7.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van enig procesbelang, en vergoedingen van proceskosten en griffierecht toegekend van € 418,50 en € 50.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de invorderingsambtenaar is niemand verschenen. De invorderingsambtenaar is bij aangetekende brief van 12 februari 2025 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is op 13 februari 2025 afgehaald bij een PostNL-punt. Het Hof gaat daarom ervan uit dat de invorderingsambtenaar op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting.

2.Overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 231, lid 1 Gemeentewet, geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, als waren die belastingen rijksbelastingen.
2.2.
Indien de belastingschuldige een aanslag gemeentelijke belastingen niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de invorderingsambtenaar hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen (artikel 11 Invorderingswet 1990).
2.3.
Aan het verzenden van een aanmaning tot betaling zijn kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8 bij een gevorderde som tot € 454 (artikel 2 Kostenwet invordering rijksbelastingen; tekst 2022).
2.4.
Tegen de door de invorderingsambtenaar in rekening gebrachte kosten kan bezwaar worden gemaakt bij de invorderingsambtenaar en nadien beroep worden ingesteld bij de belastingrechter (artikel 7, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen).
2.5.
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten van € 8 bezwaar ingesteld. Op dit bezwaar is niet tijdig beslist.
2.6.
Nadat belanghebbende de invorderingsambtenaar in gebreke heeft gesteld, is beroep bij de Rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
2.7.
Hangende de beroepsprocedure heeft de invorderingsambtenaar op 7 oktober 2022 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, de aanmaningskosten vernietigd en een bezwaarkostenvergoeding toegekend van € 269. Voorts heeft de invorderingsambtenaar een verschuldigde dwangsom vastgesteld van € 322.
2.8.
Belanghebbende heeft op 25 november 2022 beroep bij de Rechtbank ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2022. Dit beroep is niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn.
2.9.
Op grond van artikel 6:20, lid 3 Awb hoeft evenwel niet altijd opnieuw beroep te worden ingesteld. Uit deze bepaling volgt namelijk dat het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen, ook geacht wordt te zijn gericht tegen de reële uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2022, tenzij deze uitspraak geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.10.
De invorderingsambtenaar is in de uitspraak van 7 oktober 2022 – zonder dat hij verplicht was om belanghebbende te horen [1] – geheel aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen door over te gaan tot vernietiging van de aanmaningskosten. De uitspraak van 7 oktober 2022, en de daarin toegekende bezwaarkostenvergoeding, is daarom niet mede onderwerp van het beroep gaan uitmaken op grond van artikel 6:20, lid 3 Awb.
2.11.
Het beroep bij de Rechtbank had betrekking op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Bij de beoordeling van dit beroep had belanghebbende geen belang meer. Belanghebbende kon namelijk niet meer in een betere positie komen te verkeren nu het voor belanghebbende gunstigste resultaat, te weten een beslissing door de invorderingsambtenaar op het ingestelde bezwaar, reeds was bereikt. Vanwege gebrek aan procesbelang is het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.12.
De Rechtbank heeft terecht een vergoeding toegekend voor de proceskosten die zijn gemaakt voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van de uitspraak op bezwaar. [2] Deze vergoeding is vastgesteld op een bedrag van 418,50 (1 punt voor beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837). Anders dan belanghebbende voorstaat, ziet het Hof geen aanleiding om af te wijken van de door de Rechtbank toegekende wegingsfactor [3] en vergoeding. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de kosten voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank in het kader van het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet redelijkerwijs hoeven maken, omdat de invorderingsambtenaar reeds maanden daarvoor alsnog een reële uitspraak op bezwaar had genomen. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de zitting bij de Rechtbank mede betrekking had op het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar (zie 2.8), maar in die zaak is vanwege overschrijding van de beroepstermijn een vergoeding van de proceskosten niet aan de orde.
Slotsom
2.13.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier. De beslissing is op 18 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Tax) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619.
2.HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4638, r.o. 3.2.2.
3.Zie onderdeel 1.3, letter f, van het Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, opgenomen in Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5335.