ECLI:NL:GHARL:2025:1611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
200.343.522/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2021, wiens ouders een relatie hebben gehad. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder, zijn betrokken bij een langdurige juridische procedure die begon met beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling en het gezamenlijk gezag. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling, en een nieuwe regeling vastgesteld die de vader meer betrokkenheid bij de zorg voor de minderjarige biedt. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de ouders gezamenlijk belast blijven met het gezag. De GI (gecertificeerde instelling) heeft een belangrijke rol gespeeld in de begeleiding van de zorgregeling en de ouders zijn in staat gebleken om samen beslissingen te nemen over hun kind. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.522/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 541312 en 574866)
beschikking van 20 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.R. Coffi,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.I. Lagerweij.
Als verweerster/belanghebbende is ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling eveneens aangemerkt:
de gecertificeerde instelling stichting
Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 november 2022, 22 maart 2023, 15 augustus 2023, 17 april 2024 en 4 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 juli 2024;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het standpuntstuk van de GI van 24 september 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Coffi van 27 september 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Lagerweij van 24 januari 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Coffi van 27 januari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2025 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van
[de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2021. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In de beschikking van 15 november 2022 is iedere beslissing over de kinderalimentatie, de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader en het gezag over [de minderjarige] aangehouden in afwachting van het traject [naam1] . De ouders hadden overeenstemming bereikt over een voorlopige omgangsregeling.
3.3
In de beschikking van 22 maart 2023 heeft de rechtbank een eindbeslissing genomen over de kinderalimentatie.
3.4
In vonnis in kort geding van 21 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling vastgelegd, waarbij [de minderjarige] en de vader:
- één keer per week op vrijdag twee uur omgang hebben onder begeleiding van [naam2] ;
- één keer per week één uur omgang hebben op een openbare plek in [woonplaats1] (bijvoorbeeld een bibliotheek, kinderboerderij of speeltuin), waarbij de moeder zelf aanwezig kan zijn of iemand anders daarvoor kan benaderen als zij dat wenselijk vindt, waarbij de vader de aanwezigheid van die persoon dient te accepteren. Dit omgangsmoment vindt plaats op dinsdag van 9.00 uur tot 10.00 uur.
3.5
In de beschikking van 15 augustus 2023 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij:
- [de minderjarige] en de vader één keer per week op vrijdag twee uur omgang hebben onder begeleiding
van [naam2] ;
- [de minderjarige] en de vader één keer per week één uur omgang hebben op een openbare plek in
[woonplaats1] (bijvoorbeeld een bibliotheek, kinderboerderij of speeltuin), waarbij de moeder
zelf aanwezig kan zijn of iemand anders daarvoor kan benaderen als zij dat wenselijk vindt,
waarbij de vader de aanwezigheid van die persoon dient te accepteren. Dit omgangsmoment
vindt plaats op dinsdag van 9.00 uur tot 10.00 uur,
met dien verstande dat indien de moeder niet uiterlijk 24 uur voor het omgangsmoment op
dinsdagochtend aan de vader heeft doorgegeven wie als begeleider mee komt, de vader daartoe iemand aanwijst.
De moeder is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of
gedeelte van een dag dat hetgeen hiervoor is opgenomen, niet wordt nagekomen, een en ander tot een maximum van € 10.000,-.
De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld waarbij de moeder de vader iedere zondag voor 16.00 uur per e-mail moet informeren omtrent de aangelegenheden betreffende [de minderjarige] .
3.6
[de minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank van 12 maart 2024 onder toezicht gesteld van de GI tot 12 maart 2025.
3.7
In de beschikking van 31 oktober 2024 van dit hof zijn de verzoeken van de moeder tot schorsing van de bestreden beschikkingen van 17 april 2024 en 4 juni 2024 en tot vaststellen van een voorlopige voorziening voor de zorgregeling afgewezen en het voorwaardelijk verzoek van de vader tot vaststellen van een voorlopige voorziening voor de zorgregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking van 17 april 2024 heeft de rechtbank, op verzoek van de vader, de vader samen met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] en een zorgregeling vastgesteld, waarbij
- [de minderjarige] op maandag en donderdag van 9.00 tot 13.00 uur bij de vader is;
- de moeder ervoor zorgt dat [de minderjarige] uiterlijk om 9.00 uur bij de vader is en de vader ervoor zorgt dat [de minderjarige] uiterlijk om 13.00 uur weer terug is bij de moeder;
- de GI bepaalt – zolang dat aan de orde is – hoe de begeleiding eruit ziet;
- de GI bepaalt wanneer deze zorgregeling kan worden uitgebreid.
Verder is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt, voor zover de ernst en aard van de niet-naleving daartoe in redelijkheid aanleiding geeft.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
In de bestreden beschikking van 4 juni 2024 heeft de rechtbank, op verzoek van de GI, de hiervoor onder 4.1 genoemde zorgregeling gewijzigd en – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat:
- [de minderjarige] , zolang de begeleiding van [naam2] noodzakelijk is, op woensdag en vrijdag van 9.00 uur tot 13.00 uur bij de vader is;
- de moeder ervoor zorgt dat [de minderjarige] uiterlijk om 09.00 uur bij de vader is en de vader ervoor zorgt dat [de minderjarige] uiterlijk om 13.00 uur weer terug is bij de moeder;
- de GI bepaalt – zolang dat aan de orde is – hoe de begeleiding eruit ziet;
- de GI bepaalt wanneer en hoe deze zorgregeling kan worden uitgebreid dan wel kan worden gewijzigd.
De rechtbank heeft de in de beschikking van 17 april 2024 opgenomen veroordeling van de moeder tot betalen van een dwangsom als zij de zorgregeling niet nakomt, niet gewijzigd.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 17 april 2024 en 4 juni 2024. De grieven zien op het gezamenlijk gezag en de zorgregeling.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader af te wijzen en een zodanige zorgregeling vast te stellen dat de vader [de minderjarige] iedere donderdag en om de week op zaterdag om 8.00 uur ophaalt bij [naam3] aan de [adres1] in [plaats1] en hem telkens dezelfde dag om 19.00 uur terugbrengt bij [naam3] aan de [adres2] in [woonplaats1] en hem daar aan de moeder (of haar naasten) overdraagt, althans een zorgregeling die het hof juist acht.
4.4
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
4.5
De GI voert verweer voor zover het de zorgregeling betreft en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
4.6
Het hof constateert dat in feite sprake is van twee procedures, namelijk het hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 17 april 2024 en het hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 4 juni 2024. Nu het hof de hoger beroepen als één zaak heeft geregistreerd en de zaken tegelijk ter zitting heeft behandeld, ziet het hof aanleiding om de aan de orde gestelde onderwerpen gelijktijdig te beoordelen.
4.7
De GI is belanghebbende voor zover het gaat om de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling. Zij was immers verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de bestreden beschikking van 4 juni 2024. In die procedure heeft zij op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) wijziging verzocht van de zorgregeling die op verzoek van de vader op grond van artikel 1:377a BW was vastgesteld in de bestreden beschikking van 17 april 2024. Overigens heeft de GI tijdens de ondertoezichtstelling een taak in het tot stand brengen, het uitvoeren en het mogelijk uitbreiden van de zorgregeling. Voor zover de verzoeken het gezag en de dwangsommen betreft is de GI informant.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is net als de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er in dit geval geen reden is om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. Ter aanvulling overweegt het hof dat er nog steeds het nodige wantrouwen is tussen de ouders – dat voortkomt uit het verleden – en met name van de moeder richting de vader. Het wantrouwen van de moeder kan moeilijk weggenomen worden, zoals zij erkende op de mondelinge behandeling. Het hof ziet echter dat de vader veel positieve stappen heeft gezet, volgens [naam4] succesvol is behandeld en al lange tijd stabiel is. Het hof ziet dan ook in het verleden van de vader momenteel geen reden aan hem het gezag te onthouden. Alhoewel de ouders nog een weg te gaan hebben, heeft het hof er vertrouwen in dat er – met hulp van de GI – binnen afzienbare tijd de nodige verbetering komt. De GI is voornemens de komende tijd in de ondertoezichtstelling verder te werken aan de samenwerking en de onderlinge verhoudingen. Op de mondelinge behandeling heeft de GI opgemerkt dat er sinds kort een patroon tussen de ouders lijkt te zijn ontstaan dat voor hen werkt; er is een voorzichtige mailwisseling tussen hen tot stand gekomen. Dit zal de komende tijd verder moeten worden uitgewerkt.
Verder blijkt uit de inmiddels opgebouwde zorgregeling – waarbij de vader iedere week onbegeleid contact heeft met [de minderjarige] – niet dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Er komen geen zorgen naar voren bij de uitvoering van de zorgregeling; deze loopt goed en de ouders regelen de overdrachten zelf. Bij een dergelijke uitgebreide zorgregeling – die nog verder zal worden uitgebreid – past naar het oordeel van het hof ook dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.3
De ouders zijn sinds de bestreden beschikking van 17 april 2024 belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Het hof is niet gebleken dat dit strijdverhogend heeft gewerkt, zoals de moeder heeft aangevoerd. De ouders stonden in deze periode zelfs voor de keuze van een school voor [de minderjarige] en hebben hiervoor een gezamenlijke beslissing kunnen nemen, ondanks dat zij het niet met elkaar eens waren. Het hof is het met de raad eens dat dit een mooi voorbeeld is van een basis om gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige] te kunnen nemen. Met de raad is het hof van oordeel dat het ook in het belang is van [de minderjarige] dat hij ervaart dat zijn ouders, ondanks alle gebeurtenissen in het verleden, gezamenlijk beslissingen over hem kunnen nemen. Het hof zal de bestreden beschikking van 17 april 2024, voor zover deze ziet op het gezag, dan ook bekrachtigen.
Zorgregeling
5.4
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.5
Bij de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de zorgregeling die is vastgesteld in de bestreden beschikking van 4 juni 2024 inmiddels is uitgebreid en onbegeleid plaatsvindt bij de vader thuis. De zorgregeling ziet er momenteel zo uit dat [de minderjarige] in de even weken op vrijdag van 8.30 uur tot 12.30 uur en in oneven weken van zaterdag 8.00 uur tot maandagochtend bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] op maandag naar het kinderdagverblijf brengt.
De GI heeft de zorgregeling zorgvuldig opgebouwd en de regeling is nog steeds in de opbouwende fase. Er zijn volgens de GI geen zorgen over hoe de vader het ouderschap vormgeeft. De zorgregeling verloopt goed, zoals ook beide ouders ervaren. [naam2] – die de regeling heeft begeleid – heeft gezien dat de contacten tussen de vader en [de minderjarige] positief zijn en dat de vader sensitief en responsief kan aansluiten bij [de minderjarige] , zodat de overgang naar onbegeleid contact kon plaatsvinden. Zoals hiervoor al overwogen, regelen de ouders de overdrachten zelf. De ouders hebben de afgelopen periode hard gewerkt om hier te komen. Het hof verwacht dat zij met hulp van de GI en met een focus op de toekomst de komende periode een balans zullen gaan vinden in de zorgregeling, zodat er een toekomstbestendige zorgregeling ontstaat die de ouders en [de minderjarige] rust en duidelijkheid geeft, zoals de moeder graag zou willen. Het hof is met de raad van oordeel dat het belangrijk is dat beide ouders momenteel een grote plek hebben in het leven van [de minderjarige] . Zoals de raad en de GI aanvoeren, is het voor [de minderjarige] wel belangrijk dat hij van beide ouders emotionele toestemming gaat ervaren om het contact met de andere ouder aan te gaan.
5.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de in de bestreden beschikkingen van 17 april 2024 en 4 juni 2024 bepaalde zorgregeling geen recht meer doet aan de huidige situatie. Het hof zal deze beschikkingen dan ook vernietigen, voor zover het betreft de zorgregeling, en de huidige regeling als minimum opleggen, waarbij de GI de regie behoudt om deze zorgregeling verder uit te breiden.
Nu het hof de zorgregeling, waaraan de dwangsom was gekoppeld, wijzigt, is de dwangsom niet meer aan de orde.
Aanvullend onderzoek
5.7
Voor zover de moeder verzoekt om een aanvullend onderzoek, overweegt het hof dat hij zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 april 2024 en van 4 juni 2024, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de volgende minimale zorgregeling vast tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft op de volgende momenten:
- in de even weken van vrijdag 8.30 uur tot 12.30 uur, en
- in de oneven weken van zaterdag 8.00 uur tot maandagochtend,
waarbij de vader [de minderjarige] op maandagochtend naar het kinderdagverblijf brengt, en
waarbij de GI de regie heeft over wanneer en hoe deze zorgregeling kan worden uitgebreid;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 april 2024 voor zover het betreft het gezag van de ouders over [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 20 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.