ECLI:NL:GHARL:2025:1682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
200.344.701
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van een minderjarige met een kwetsbare achtergrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een moeder om belast te worden met het gezag over haar minderjarige kind en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, die op 12 september 2023 meerderjarig werd, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend om haar te belasten met het gezag over haar kind, dat in 2022 geboren werd. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, evenals het verzoek om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 werd duidelijk dat het kind, dat onder voogdij staat van de William Schrikker Stichting, medische en ontwikkelingsproblemen heeft. De moeder heeft aangegeven dat zij de huidige situatie als tijdelijk beschouwt en verzoekt om een opbouwende omgangsregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden als het verzoek van de moeder zou worden ingewilligd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De huidige stabiliteit en continuïteit in de opvoedsituatie van het kind bij de pleegouders is van groot belang, en het hof heeft besloten dat de omgangsregeling niet uitgebreid kan worden, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de noodzaak voor rust en ruimte in zijn leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.701
(zaaknummer rechtbank Gelderland 433847)
beschikking van 25 maart 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Berends,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 mei 2024, uitgesproken onder zaaknummer 433847, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 augustus 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de voogd;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Tijdens de minderjarigheid van de moeder is [de minderjarige] geboren [in] 2022.
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 10 november 2022 de voogd belast met de voogdij over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] woonde vanaf 20 juni 2023 tot 2 januari 2024 in een crisispleeggezin. Vanaf 2 januari 2024 woont [de minderjarige] bij de pleegouders.
3.4
De moeder is op 12 september 2023 meerderjarig geworden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om haar te belasten met het gezag over [de minderjarige] en
primairde hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen dan wel
subsidiaireen omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen zoals door de moeder verzocht, althans een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht, afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof,
primairte bepalen dat de moeder belast wordt met het gezag over [de minderjarige] dan wel
subsidiaireen omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de moeder verblijft:
  • week 1-4: eenmaal per week gedurende twee uur/dag;
  • week 5-8: tweemaal per week gedurende twee uur/dag;
  • week 9-12: eenmaal per week van 9:00 tot 17:00;
  • week 13-16: tweemaal per week van 9:00 tot 17:00;
  • week 17-20: om de week een weekend van vrijdag 17:00 tot en met zondag 17:00;
  • week 21-24: elk weekend van vrijdag 17:00 tot en met zondag 17:00;
  • week 25-28: om de week een hele week bij moeder van vrijdag 17:00 tot vrijdag 17:00;
  • vanaf week 29 volledig bij moeder,
dan wel een omgangsregeling te bepalen die het hof juist vindt. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De voogd voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Op grond van het tweede lid van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (BW) verkrijgt de moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. Ingevolge lid 3 van datzelfde artikel kan, indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem/haar met het gezag over het kind te belasten. Op grond van lid 5 van voornoemd artikel wordt, wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, dit verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.2
Uit de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat [de minderjarige] een kwetsbaar jongetje is met medische- en ontwikkelingsproblemen dat meer dan gemiddeld van een opvoeder vraagt. Voor het hof is voldoende duidelijk dat de moeder met haar problematiek en belast verleden, niet in staat is [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. De eerste maanden van zijn leven heeft [de minderjarige] samen met de moeder in een moederkindhuis van [naam1] gewoond. Daar werden grote zorgen gezien over de opvoedvaardigheden en beschikbaarheid van de moeder. [de minderjarige] staat onder behandeling van een kinderarts, neuroloog, revalidatiearts en fysiotherapeut. Hij loopt achter in zijn algehele ontwikkeling en maakt tot nu toe alleen nog maar geluiden. [de minderjarige] bezoekt een medisch kinderdagverblijf en zal op korte termijn starten met traumabehandeling. Met de behandelaar wordt bekeken hoe dit vormgegeven zal gaan worden. Daarnaast zijn er vermoedens dat sprake is van autisme bij [de minderjarige] .
Hoewel de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten dat zij ziet dat [de minderjarige] bij de pleegouders op zijn plek zit en er door de pleegouders goed voor hem gezorgd wordt, heeft zij ook verteld dat zij dit als een tijdelijke situatie ziet. Zij verzoekt daarom het hof ook om een opbouwende omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] uiteindelijk volledig bij haar zal verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad laten weten dat als de moeder belast wordt met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] het voorgaande maakt dat de raad een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] zal moeten verzoeken om te garanderen dat [de minderjarige] bij de pleegouders kan blijven wonen. Een dergelijke constructie vindt het hof niet wenselijk en niet in het belang van [de minderjarige] , nu dit bij hem tot onrust en onduidelijkheid over zijn opvoedsituatie kan leiden. [de minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd bij de pleegouders in een perspectief biedend pleeggezin en hij zit daar op zijn plek. Naar het oordeel van het hof is [de minderjarige] gebaat bij duidelijkheid over zijn opvoedsituatie en is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk om de huidige stabiliteit en continuïteit daarin te waarborgen.
5.3
Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat er een gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar te belasten met het gezag over [de minderjarige] dan ook in stand laten (bekrachtigen).
Omgangsregeling
5.4
Op grond van het tweede lid van artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.5
De moeder heeft op dit moment een keer in de drie weken een uur begeleide omgang met [de minderjarige] . De omgang wordt begeleid door [naam2] en de pleegmoeder is erbij aanwezig. Gebleken is dat [de minderjarige] heftig reageert op de moeder, zodat de omgangsmomenten op dit moment veel van hem vragen. Zo laat [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten teruggetrokken gedrag zien en is hij na de omgangsmomenten erg vermoeid. Gezien wordt dat de moeder moeite heeft om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [de minderjarige] en vermoed wordt dat bij [de minderjarige] sprake is van trauma’s. De voogd heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat [de minderjarige] binnenkort kan beginnen met traumabehandeling. De hoop is dat dit [de minderjarige] zal helpen en het contact tussen [de minderjarige] en moeder hierdoor zal verbeteren.
5.6
Naar het oordeel van het hof is het gelet op het voorgaande op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] om de omgang uit te breiden. [de minderjarige] heeft al veel op zijn bordje. Hij bezoekt een medisch kinderdagverblijf en binnenkort start traumabehandeling. [de minderjarige] is erg prikkelgevoelig en vindt het moeilijk uit zijn vertrouwde omgeving te gaan. De pleegouders hebben verteld dat sinds de omgang is terug gebracht van een keer per week naar een keer per drie weken zij aanzienlijk verschil zien. [de minderjarige] heeft veel minder last van eczeem en herstelt beter. Wel blijft het zorgelijk dat [de minderjarige] , zoals ook de moeder heeft verteld, zich bij de omgangsmomenten afsluit waarbij het lijkt alsof hij zich in een bubbel bevindt. Het hof vindt het van belang dat [de minderjarige] voldoende rust en ruimte heeft om tussen de omgangsmomenten te herstellen. Ook zal er rust moeten zijn wanneer de traumabehandeling begint. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de moeder over de uitbreiding van de omgang dan ook in stand laten (bekrachtigen). Daarbij benadrukt het hof wel dat het aan de voogd is om actief te blijven onderzoeken wat de mogelijkheden in de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de moeder zijn en regelmatig te blijven evalueren of de omgang uitgebreid kan worden.
5.7
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is benadrukt dat gezien wordt dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt, dat zij haar best doet en dat zij de bezoekafspraken nakomt. De moeder heeft laten weten dat zij haar leven goed heeft opgepakt, dat zij structuur, regelmaat, een sociaal netwerk en vrijwillige hulpverlening heeft. Ook is zij op zoek naar zelfstandige woonruimte. Dit zijn positieve ontwikkelingen. Van belang is dat die doorgezet worden en dat de moeder zich blijft inzetten om er zo veel mogelijk voor [de minderjarige] te kunnen zijn op het moment dat hij daar aan toe is. De voogd heeft laten weten met [naam2] te zullen kijken wat de moeder in dat kader kan doen en dat de moeder zal worden betrokken bij de behandeling van [de minderjarige] zodat zij signalen die [de minderjarige] laat zien goed kan duiden. Ook heeft de voogd laten weten de moeder mee te nemen in belangrijke beslissingen in het leven van [de minderjarige] en haar op de hoogte te houden van belangrijke gebeurtenissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 25 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.