ECLI:NL:GHARL:2025:1757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
21-000146-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volwassen hulpverlener veroordeeld voor ontucht met zeer kwetsbare minderjarige cliënte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een volwassen hulpverlener, is veroordeeld voor ontucht met een zeer kwetsbare minderjarige cliënte, geboren in 2006. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar komt tot een andere bewijsbeslissing en bevestigt de veroordeling. Het hof oordeelt dat de verdachte, die als hulpverlener werkzaam was, misbruik heeft gemaakt van zijn positie en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De verdachte heeft ontucht gepleegd met de minderjarige cliënte, die aan zijn zorg was toevertrouwd, en heeft daarmee de grenzen van de zorgrelatie overschreden. Het hof legt een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en voegt bijzondere voorwaarden toe aan de straf. Daarnaast wordt de verdachte ontzet van het recht om zorggerelateerde beroepen uit te oefenen ten aanzien van minderjarigen voor de duur van vijf jaar. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000146-24
Uitspraak d.d.: 12 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaat Zutphen, van 28 december 2023 met parketnummer 05-249192-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. M.J. Ellenbroek, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de eendaadse samenloop van het plegen van ontucht met een persoon die aan zijn zorg was toevertrouwd (feit 1) en ontucht met een minderjarige (12-16 jaar) die aan zijn zorg was toevertrouwd (feit 2). De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de volgende bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden: een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer. Ook heeft de rechtbank een bijkomende straf aan de verdachte opgelegd in de vorm van een ontzetting uit het recht tot uitoefening van zorg gerelateerde beroepen ten aanzien van minderjarigen en jongeren voor de duur van vijf jaren. Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 februari 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, te weten als hulpverlener/begeleider bij [zorginstelling] , ontucht heeft gepleegd met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die zich als patiënte en/of cliënte aan zijn hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij als hulpverlener/begeleider van die [benadeelde] werkzaam was,
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en/of
- zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] gebracht
- één of meer van zijn vingers en/of een seksspeeltje in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] gebracht en/of
- de vagina/schaamstreek van die [benadeelde] betast en/of
- zich door die [benadeelde] laten aftrekken, althans zijn penis door die [benadeelde] laten betasten en/of
- de borsten van die [benadeelde] betast en/of
- die [benadeelde] getongzoend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 februari 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, met de aan zijn zorg, waakzaamheid en/of opleiding toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [benadeelde] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [benadeelde] en/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het brengen van één of meer van zijn vingers en/of een seksspeeltje in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde] en/of
- het zich door die [benadeelde] laten aftrekken, althans zijn penis door die [benadeelde] laten betasten en/of
- het betasten van de borsten van die [benadeelde] en/of
- het tongzoenen van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten, inclusief de strafverzwarende omstandigheid van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een vrijwillige affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarop de zorgrelatie of enige (andere) vorm van afhankelijkheid geen invloed had. Daarmee is voor feit 1 een beroep gedaan op de voor artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht in de jurisprudentie geformuleerde uitzonderingsgrond.
In het verlengde hiervan heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de in feit 2 opgenomen strafverzwarende omstandigheid van artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, mede gelet op de vage opdracht die [zorginstelling] aan de verdachte had gegeven in het kader van de begeleiding van het slachtoffer.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde en de strafverzwarende omstandigheid onder feit 2 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het verweer dat tussen de verdachte en het slachtoffer sprake was van een vrijwillige affectieve relatie waarbij geen sprake was van een zorgrelatie of een andere vorm van afhankelijkheid, overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij als hulpverlener/begeleider door [zorginstelling] werd ingehuurd om het slachtoffer te begeleiden. Hij had inzicht in haar zorgdossier, deed uitgebreid verslag van de begeleiding en verstuurde facturen voor zijn gewerkte uren. In het contact met het slachtoffer trad hij, naar eigen zeggen, op als zorgverlener. Het hof stelt op basis van bovenstaande vast dat de verdachte werkzaam was in de maatschappelijke zorg zoals bedoeld in artikel 249 tweede lid onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.
In zijn arrest van 18 februari 1997 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uitgangspunt moet zijn dat wanneer tussen betrokkenen een relatie bestaat als bedoeld in artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking van de bescherming die deze bepaling aan patiënten en cliënten beoogt te bieden, slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake is van "ontucht plegen" als die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (ECLI:NL:HR:1997:ZD0645 en ECLI:NL:HR:2011:BP2630).
Een beroep op deze uitzonderingsgrond kan slechts slagen als de hulpverleningsrelatie bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld en enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Naar het oordeel van het hof is in deze zaak geen sprake van deze uitzonderingsgrond. Allereerst acht het hof van belang dat de verdachte met het slachtoffer in contact is gekomen, toen hij als hulpverlener de opdracht had gekregen haar te begeleiden. De verdachte wist dat het slachtoffer in het verleden seksueel misbruikt was en hij was bekend met haar suïcidepogingen die daarmee verband hadden. Een van zijn opdrachten was dat hij suïcide en suïcidepogingen moest proberen te voorkomen. Door de directeur van [zorginstelling] wordt de zorgvraag zelfs omschreven als ‘zorg dat ze niet dood gaat’. De verdachte zegt dat hij een zwak voor het slachtoffer kreeg nadat zij hem had verteld over het seksueel misbruik in haar verleden. Die gesprekken vonden plaats in het kader van de begeleiding van het slachtoffer door de verdachte in opdracht van [zorginstelling] . De tenlastegelegde handelingen die daarna volgden, vonden ook allemaal plaats tijdens de contact-/begeleidingsmomenten in opdracht van [zorginstelling] . Waarbij de eerste kus op initiatief van de verdachte plaatsvond, omdat hij zag dat het slachtoffer verdrietig was. Na de kus was ze niet meer verdrietig en hebben ze, zo heeft de verdachte verklaard, de dag gewoon doorgebracht. Kennelijk zoals zij dat telkens deden in het kader van de zorgovereenkomst. Verder is van belang dat de verdachte facturen heeft ingediend voor de contact-/begeleidingsmomenten en de verdachte en het slachtoffer elkaar buiten deze contact-/begeleidingsmomenten, niet zagen.
Naar aanleiding van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake was van een seksuele relatie waarbij de hulpverleningsrelatie wel degelijk een rol heeft gespeeld en waarbij de afhankelijkheid van invloed is geweest. Omdat eveneens sprake was van een aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte toevertrouwde minderjarige, is het hof van oordeel dat voor feit 1 sprake is van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht, en dat is voldaan aan de strafverzwarende variant van feit 2, zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2022 tot en met 10 februari 2022
te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althansin Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, te weten als hulpverlener/begeleider bij [zorginstelling] , ontucht heeft gepleegd met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die zich als
patiënte en/ofcliënte aan zijn hulp en
/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij als hulpverlener/begeleider van die [benadeelde] werkzaam was,
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht en
/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en
/of
- zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] gebracht
en
- één of meer van zijn vingers en/of een seksspeeltje in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] gebracht en/of
- de vagina/schaamstreek van die [benadeelde] betast en
/of
- zich door die [benadeelde] laten aftrekken
, althans zijn penis door die [benadeelde] laten betastenen
/of
- de borsten van die [benadeelde] betast en
/of
- die [benadeelde] getongzoend;
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2022 tot en met 10 februari 2022
te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althansin Nederland, met de aan zijn zorg
enwaakzaamheid
of opleidingtoevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [benadeelde] en
/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [benadeelde] en
/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en
/of
- het brengen van één of meer van zijn vingers en/of een seksspeeltje in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en
/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde] en
/of
- het zich door die [benadeelde] laten aftrekken
, althans zijn penis door die [benadeelde] laten betastenen
/of
- het betasten van de borsten van die [benadeelde] en
/of
- het tongzoenen van die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.

en

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in eerste aanleg opgelegde straf wordt overgenomen, te weten:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest;
  • met hieraan de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer;
  • ontzetting uit het recht tot uitoefening van zorg gerelateerde beroepen ten aanzien van minderjarigen en jongeren voor de duur van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit, en hiermee ook vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid van het onder feit 2 tenlastegelegde.
In het kader van de strafoplegging heeft de raadsvrouw gewezen op de detentieschade die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich meebrengt, de door de verdachte genomen verantwoordelijkheid voor zijn handelen, de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte van haar geen hoge straf hoeft te krijgen en de omstandigheid dat de zaak in de media is geweest. Onder verwijzing naar de strafoplegging in, naar het oordeel van de raadsvrouw, soortgelijke zaken is de volgende combinatie als passende straf bepleit:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur gelijk aan het voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur;
  • een taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte, een destijds 40-jarige volwassen man, heeft zich als hulpverlener schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een zeer kwetsbaar én destijds 15-jarig meisje. De verdachte was volledig op de hoogte van haar bijzonder traumatische voorgeschiedenis waarin zij slachtoffer is geweest van seksueel misbruik. Hij wist dat het slachtoffer (mede als) gevolg van het seksuele misbruik suïcidaal was en dat zij moeite had om haar grenzen te bewaken. Dat het moment waarop het slachtoffer haar traumatische verhaal met de verdachte deelde, door hem wordt aangewezen als het moment dat hij gevoelens voor haar kreeg, is zeker gelet op de zorgrelatie opmerkelijk te noemen.
De verdachte, die verschillende opleidingen heeft gevolgd binnen de maatschappelijke zorg, en al ruim elf jaar als zodanig werkzaam was, had zich als professioneel hulpverlener op dat moment moeten terugtrekken uit de zorgrelatie. Dit heeft hij niet gedaan. Integendeel, hij is een seksuele relatie met het slachtoffer begonnen. Als professioneel hulpverlener had hij zich ervan bewust moeten zijn dat hij door een seksuele relatie aan te gaan met een kwetsbaar minderjarig meisje niet alleen zijn zorgplicht in vergaande mate zou schenden, maar haar mogelijk ook verder zou beschadigen. Daarbij heeft het misbruik op meerdere momenten plaatsgevonden en bestond het uit een verscheidenheid aan handelingen, waarbij de grenzen van het slachtoffer steeds zijn overschreden. Als haar begeleider had hij de taak gekregen om haar te beschermen, maar in plaats daarvan heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Zo heeft de verdachte orale seks gehad met het slachtoffer, nadat zij net uit het ziekenhuis was ontslagen na een overdosis pijnstillers en heeft de verdachte het slachtoffer getongzoend, terwijl zij aan het rouwen was om haar vriendin op de plek waar deze vriendin zichzelf van het leven had beroofd.
Met zijn handelwijze heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en haar zo mogelijk nog verder beschadigd. De ter terechtzitting door de moeder van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring hebben indringend duidelijk gemaakt welke impact het ontucht heeft gehad op het leven van het slachtoffer en haar familie. Het hof rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Zowel in het advies van de reclassering d.d. 25 februari 2025 als in zijn verklaring ter
terechtzitting komt naar voren dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, dat hij spijt heeft, zijn gedrag afkeurt en de gevolgen voor het slachtoffer betreurt. Tegelijkertijd benoemt de verdachte dat het slachtoffer degene was die toenadering zocht en plaats hij zichzelf in de slachtofferrol door te benadrukken dat hij zichzelf altijd op de tweede plaats zet, waardoor hij de situatie niet goed heeft ingeschat en hij te ver is gegaan.
De verdachte heeft in een vrijwillig kader hulp gezocht bij forensische [polikliniek] . Hier volgt hij sinds juni 2024 een behandeling. Over een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf stelt de reclassering dat dit de inmiddels ingezette behandeling zal doorkruisen. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. De reclassering adviseert om die reden een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Verder heeft het hof kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 27 januari 2025. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten ziet het hof geen mogelijkheid tot een andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naast de hierboven genoemde factoren neemt het hof daarbij in overweging dat de door de raadsvrouw aangedragen vonnissen niet goed vergelijkbaar zijn met deze zaak. Daar komt bij dat de rechtbank bij het bepalen van haar straf al rekening heeft gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Om die reden is de rechtbank ook tot een fors lagere straf gekomen dan in eerste aanleg door de officier van justitie was gevorderd. Een straf die naar het oordeel van het hof recht doet aan de ernst van deze zaak, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles overwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, dan ook passend en geboden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de eendaadse samenloop.
Aan het voorwaardelijk deel zal het hof een proeftijd verbinden van 3 jaar. Daarnaast overweegt het hof dat, ondanks dat er in vrijwillig kader een behandeling is gestart, uit het laatste reclasseringsadvies naar voren komt dat deze behandeling nog in een beginstadium zit. Er is nog geen delictanalyse vastgesteld en ook is de diagnostiek nog niet afgerond. Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat het voor de verdachte momenteel nog beperkt inzichtelijk is wat heeft gemaakt dat hij zich zo heeft gedragen. Momenteel is de behandeling volledig afhankelijk van de eigen inbreng van de verdachte. Het hof ziet, net als de advocaat-generaal, maar anders dan de reclassering en de verdediging, reden om bijzondere voorwaarden op te leggen zodat de behandeling in een verplicht kader kan worden voortgezet. Het is noodzakelijk dat de behandeling bij [polikliniek] wordt afgerond. Dus naast de algemene voorwaarden zal het hof de bijzondere voorwaarden zoals in eerste aanleg geadviseerd opleggen. Het hof zal verder, net als de rechtbank, het beroepsverbod niet als bijzondere voorwaarde opleggen, maar zal deze als bijkomende straf opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij last kreeg van nachtmerries, in het bijzonder over zwanger zijn, en dat haar psychische klachten verergerden. De onzekerheid, het wantrouwen in andere mensen en het lage zelfbeeld van de benadeelde partij is extra versterkt door het handelen van de verdachte.
Het hof constateert dat de vordering niet inhoudelijk is betwist en is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de onderhavige normschending en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, sprake is van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, zodat de benadeelde op die grond voor een schadevergoeding in aanmerking komt.
De vordering is ter terechtzitting door de advocaat van de benadeelde partij toegelicht en onderbouwd. Gelet op deze onderbouwing is de verdachte tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade gehouden, zodat de vordering integraal zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 55, 63, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat de verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te [locatie] op het [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de verdachte zich laat behandelen door forensische [polikliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer, mevrouw [benadeelde] , geboortedatum [geboortedag 2] -2006, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van begeleider, hulpverlener, consulent of een vergelijkbare functie binnen de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg ten aanzien van minderjarigen en jongeren voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 februari 2022.
Aldus gewezen door
mr. K.J.C. Geeve, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. L.P. Stapel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 12 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.