Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 december 2024;
- een journaalbericht van mr. Sneper van 11 februari 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Sneper van 19 februari 2025 met producties.
- [naam3] namens de GI, bijgestaan door mr. Sneper;
- de moeder;
- de vader;
- [naam4] namens [naam1] ;
- [naam5] , vertrouwenspersoon van [naam2] , en
- [naam6] en [naam7] van [naam2] .
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 28 september 2025;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder in Nederland verlengd tot 28 september 2025.
- de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing in Spanje is afgewezen;
- te bepalen dat [de minderjarige] zonder verder uitstel mag blijven bij [naam2] in Spanje om daar haar traject af te ronden; dan wel
- de behandeling van het verzoek in hoger beroep aan te houden tot er een inhoudelijke beslissing is genomen op de in artikel 82 van de verordening
- een beslissing te nemen die het hof juist oordeelt, en
- de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.De motivering van de beslissing
De in lid 1 bedoelde plaatsing wordt door de verzoekende lidstaat slechts worden gelast of geregeldnadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd.
Tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt, wordt het besluit tot verlening of weigering van de goedkeuring uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het verzoek toegezonden aan de verzoekende centrale autoriteit.
De procedure voor het verkrijgen van de goedkeuring wordt geregeld door het nationale recht van de aangezochte lidstaat.
Dit artikel belet de centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten niet om overeenkomsten of regelingen met de centrale autoriteiten of de bevoegde autoriteiten van een of meer andere lidstaten, op grond waarvan de overlegprocedure met het oog op goedkeuring in hun onderlinge betrekkingen wordt vereenvoudigd, aan te gaan of te handhaven.’
Vanwege de territoriale bevoegdheid van nationale kinderbeschermingsinstanties kunnen in een lidstaat geen aanwijzingen worden gegeven voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel aan een instantie in een andere lidstaat. Daarbij komt dat in de diverse lidstaten kinderbeschermingsmaatregelen en het systeem van toezicht anders zijn geregeld. (…) Anders dan in andere verordeningen en artikel 54 van de herschikte verordening waarin de rechter de mogelijkheid heeft om de modaliteiten van het omgangsrecht aan te passen, kent de herschikte verordening niet een bepaling die de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de mogelijkheid biedt om een buitenlandse kinderbeschermingsmaatregel zo aan te passen dat in die lidstaat uitvoering kan worden gegeven aan de in een andere lidstaat uitgesproken maatregel. Voor de plaatsing van een kind in een instelling of een pleeggezin in een andere lidstaat voorziet de herschikte verordening (evenals de huidige verordening) in een specifieke procedure (zie de goedkeuringsprocedure van artikel 82 van de herschikte verordening).