ECLI:NL:GHARL:2025:1996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.347.199 en 200.347.201
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag, omgang en verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap na echtscheiding met strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van gezag en omgangsregelingen na een echtscheiding. De man, die zich op chat-sekssites als vrouw heeft voorgedaan en daarbij naaktfoto's van zijn echtgenote en haar kinderen heeft gebruikt, heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2024, waarin het gezag over de minderjarige aan de vrouw is toegekend. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking en oordeelt dat het gezag bij de vrouw moet blijven, omdat het in het belang van de minderjarige is. De man heeft een strafblad en is veroordeeld voor zijn gedrag, wat de relatie tussen hem en de vrouw ernstig heeft beschadigd. Het hof concludeert dat een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de traumatische impact van de situatie. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat de man de lasten van de woning heeft betaald en de vrouw haar aandeel in de overwaarde heeft ontvangen. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, gezien de omstandigheden van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.347.199 en 200.347.201
(zaaknummers rechtbank 554660 en 561342)
beschikking van 3 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.P.D. van Grondelle te Heemstede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juli 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 18 en 19, ingekomen op 18 oktober 2024;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties A tot en
met C;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en
- een journaalbericht van mr. Grondelle van 18 februari 2025 met productie 20.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek over de omgangsregeling. In een reactie heeft hij vermeld niet te willen komen, maar hij heeft wel een brief aan het hof geschreven waarin hij zijn mening kenbaar heeft gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna verder: de raad) verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
De vrouw heeft uit eerdere relaties twee nu nog minderjarige kinderen, onder wie [de minderjarige] , geboren [in] 2015. De man heeft [de minderjarige] erkend en sinds 29 mei 2019 oefenen partijen samen het gezag over hem uit.
3.2
De vrouw heeft op 16 maart 2023 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken (zelfstandige verzoeken) gedaan.
3.3
Bij de beschikking van 22 juli 2024 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 6 september 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is geëindigd.
3.4
Naast het uitspreken van de echtscheiding heeft de rechtbank in de beschikking van 22 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) ook:
  • bepaald dat de vrouw voortaan alleen het gezag uitoefent over [de minderjarige] ;
  • de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast;
  • de beschikking ten aanzien van het gezag en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
en de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over [de minderjarige] , een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man, de verdeling van een saldo op een bankrekening en het al dan niet toekennen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof, kort weergegeven:
  • het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen;
  • een zorgregeling vast te stellen tussen de man en [de minderjarige] overeenkomstig de bevindingen die volgen uit een (raads)onderzoek, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht en
  • te bepalen dat het te verdelen saldo op de spaarrekening eindigend op * [nummer1] feitelijk € 1.048,62 bedraagt nu geen rekening is gehouden met een belastinglatentie,
met bekrachtiging voor het overige en alles kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer op de verzoeken van de man en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de grieven van de man af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren. Verder verzoekt zij het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en haar verzoek ten aanzien van een gebruiksvergoeding alsnog toe te wijzen en aldus te bepalen dat de man aan haar vanaf 16 maart 2023 tot aan de dag dat de woning aan de [adres] in [woonplaats1] niet meer op haar naam stond en door de man is bewoond een gebruiksvergoeding van € 420 per maand dient te betalen, althans een zodanige vergoeding die het hof juist acht. Een en ander met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
4.4
De man voert daar verweer op en verzoekt het hof het door de vrouw ingestelde hoger beroep af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren.
4.5
Op de zitting heeft de man zijn derde grief over het saldo op een bankrekening, ingetrokken. Daarmee is zijn verzoek om te bepalen dat het te verdelen saldo op de spaarrekening eindigend op * [nummer1] feitelijk € 1.048,62 bedraagt niet meer aan de orde.

5.De motivering van de beslissing

gezag en omgang
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beëindigen van het gezag van de man noodzakelijk was in het belang van [de minderjarige] . Grotendeels om dezelfde redenen heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het ook niet in het belang van [de minderjarige] is om het verbroken contact tussen de man en [de minderjarige] te herstellen. Het hof zal die beslissingen bekrachtigen en hierna toelichten hoe tot dit oordeel is gekomen.
5.3
Bij het huwelijk van partijen had de vrouw twee kinderen uit eerdere relaties. Van die kinderen is de man niet de biologische vader. De man heeft [de minderjarige] erkend eind 2016 en sinds eind mei 2019 heeft hij het medegezag. Partijen en de beide kinderen leefden samen in gezinsverband. In het voorjaar van 2022 ontstonden er problemen in het huwelijk van partijen, volgens de moeder onder meer wegens het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de man, en in juni 2022 heeft de vrouw de man verteld dat zij een echtscheiding wil. In oktober 2022 is de vrouw met de kinderen verhuisd naar een voor de man onbekende verblijfplaats en sindsdien is er geen contact meer geweest tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw is op enig moment op de hoogte geraakt van door de man gepleegde strafbare feiten. De vrouw heeft daarvan aangifte gedaan. De man heeft zich op chat-sekssites voorgedaan als een vrouw en daarbij naaktfoto’s van de vrouw en foto’s van de kinderen gebruikt bij het chatten met mannen. Naar eigen zeggen wond het hem op dat hij die mannen opgewonden kon krijgen met grensoverschrijdende extremiteiten, waaronder seks met de vrouw en haar dochter. Op enig moment heeft hij ook de woonplaats van de vrouw en de kinderen vermeld. Op 2 september 2024 heeft de politierechter te ’s-Gravenhage vonnis gewezen, waarin de man is veroordeeld voor het ‘
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig is voor die persoon, meermalen gepleegd’. De man is veroordeeld tot een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook zijn bijzondere voorwaarden gesteld, onder meer dat de man zich laat behandelen door [naam1] of een soortgelijke zorgverlener en dat hij gedurende de proefperiode (twee jaar) op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de vrouw en haar kinderen. De man heeft erkend de feiten te hebben gepleegd waarvoor hij is veroordeeld.
5.4
Door voormelde gebeurtenissen is de verhouding tussen de vrouw en de man dusdanig beschadigd dat zij niet langer samen de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen. Van de vrouw kan dit niet meer worden gevergd. De man lijkt, zoals ook de rechtbank al constateerde, niet in te zien welke impact zijn handelen op het gezin heeft gehad. Volgens hem hoeft hetgeen is gebeurd niet in de weg te staan aan contact tussen hem en [de minderjarige] , nu [de minderjarige] de betreffende foto’s niet heeft gezien. De man beklaagt zich erover dat hij van de ene op de andere dag zijn gezin is kwijtgeraakt. Wat de man niet lijkt in te zien dat dit is veroorzaakt door zijn handelen. Met zijn handelen heeft hij risico’s voor het hele gezin in het leven geroepen en de vrouw psychisch zwaar beschadigd, wat ook doorwerkt in de verhouding tussen hem en [de minderjarige] en de gehele gezinscohesie. Het gaat namelijk om de moeder van [de minderjarige] , die door toedoen van de man geestelijk in de problemen is geraakt. De man heeft zo niet alleen het vertrouwen van de vrouw ernstig beschaamd en stukgemaakt, maar ook dat van [de minderjarige] en de dochter van de vrouw. Hij heeft door de foto’s en informatie die hij met derden heeft gedeeld risico’s voor de gezinsleden ontketend die hij niet meer in de hand had. De man bagatelliseert hetgeen is gebeurd en wat dat met het gezin gedaan heeft en lijkt daarmee zijn belang boven dat van de overige leden van het gezin te stellen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is gezag niet alleen een recht, maar ook een plicht. En in dat laatste is de man door zijn handelen ernstig tekort geschoten. De man verzoekt nu om een raadsonderzoek, omdat de beslissing van de rechtbank volgens hem op aannames is gebaseerd. Ter zitting is door de raad verklaard dat een dergelijk onderzoek niet in het belang van [de minderjarige] is. Ook het hof ziet niet in wat een raadsonderzoek aan de feiten en de situatie kan bijdragen of veranderen en wat het belang van [de minderjarige] daarbij is. Bovendien is, volgens ook de strafrechtelijke uitspraak en de bekentenis van de man, een en ander niet gebaseerd op aannames maar op in rechte vaststaande feiten. [de minderjarige] heeft volgens de raad belang bij rust en stabiliteit en daar is het hof het mee eens. De raad ziet ook geen mogelijkheid om het gezag gezamenlijk in te vullen en acht dat ook niet in het belang van [de minderjarige] en ook daar is het hof het mee eens.
5.5
Voormelde gebeurtenissen zijn voor het hof ook de reden dat het hof geen omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zal vaststellen. Contact en omgang is nu niet in het belang van [de minderjarige] en zou naar het oordeel van het hof zelfs nadeel kunnen opleveren voor zijn geestelijke ontwikkeling. [de minderjarige] heeft traumabehandelingen gehad, heeft nu geen nachtmerries meer, heeft vriendjes, doet het goed op school en doet aan sport. Als gezegd, [de minderjarige] heeft belang bij rust en stabiliteit en die heeft hij nu. Contact met de man zou die fragiele balans weer kunnen verstoren. De man heeft bovendien een contactverbod dat nog geldt tot september 2026. Grief 1 en 2 van de man falen.
verdeling: gebruiksvergoeding
5.6
Nu de man zijn derde grief heeft ingetrokken, resteert ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog de grief van de vrouw. Die grief ziet op haar afgewezen verzoek tot het toekennen van de gebruiksvergoeding ten aanzien van de echtelijke woning. De man heeft immers sinds het vertrek van de vrouw als enige van de woning gebruik gemaakt, terwijl de vrouw daarvan mede-eigenaar was.
5.7
Het hof overweegt als volgt. De woning behelst een gemeenschappelijk goed. Op grond van de wet is iedere deelgenoot - mits verenigbaar met het gebruik van de overige deelgenoten - bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, tenzij een regeling anders bepaald (artikel 3:169 BW). Als een van de deelgenoten niet het gebruik heeft kan dat aanleiding zijn om een vergoeding aan die mededeelgenoot toe te kennen, met inachtneming evenwel van de beginselen van redelijkheid en billijkheid (zie ook 3:166 lid 3).
5.8
In het onderhavige geval is de vrouw uit de woning vertrokken, waardoor zij niet langer gebruik maakte van de woning. De man is in de woning achtergebleven en betaalde sindsdien alle lasten van de woning, ook het aandeel van de vrouw daarin. Dat sprake zou zij van een regeling als bedoeld in artikel 3:169 BW is niet gesteld. Op 6 december 2024 is de woning bij notariële akte toegedeeld aan de man en is aan de vrouw haar aandeel in de overwaarde uitgekeerd. Het hof ziet hierin geen aanleiding om aan de vrouw een gebruiksvergoeding toe te kennen. Anders dan de vrouw kennelijk van mening is, geeft artikel 3:169 BW geen recht op een gebruiksvergoeding. Enkel onder omstandigheden kan met het oog op de redelijkheid en billijkheid aanleiding bestaan om een vergoeding toe te kennen. Daarvan is hier geen sprake. De vrouw verbleef elders bij haar nieuwe partner, de man betaalde alle lasten van de woning en de vrouw heeft haar aandeel in de overwaarde ontvangen. Gelet op die omstandigheden is het naar het oordeel van het hof niet redelijk haar ook nog een gebruiksvergoeding toe te kennen voor de periode dat zij niet in de woning verbleef. Haar grief faalt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder meer de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
7.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juli 2024;
7.2
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt en
7.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 3 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.