ECLI:NL:GHARL:2025:2027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
21-003680-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal in vereniging van ruitersportartikelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van diefstal van ruitersportartikelen en kreeg een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 8 januari 2025 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.A.J. Spierings, en de benadeelde partij.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal. De goederen die zouden zijn gestolen, konden niet worden geïdentificeerd als zijnde die van de benadeelde partij, omdat de barcodes en kenmerken op de foto’s niet goed zichtbaar waren. Ook was er geen bewijs dat de ruitersportartikelen die via Marktplaats waren aangeboden, afkomstig waren van een misdrijf. Het hof heeft daarom besloten de verdachte vrij te spreken van zowel de diefstal als de subsidiaire heling van de goederen.

Daarnaast heeft het hof ook geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de diefstal van handschoenen, omdat er geen bewijs was dat hij deze had weggenomen. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de kosten voor beide partijen zijn vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003680-23
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
2 augustus 2023 met parketnummer 05-311638-21 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.A.J. Spierings, en door de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van medeplegen van diefstal, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 18 maart 2021 tot en met 6 april 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een groot aantal ruitersportartikelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 18 maart 2021 tot en met 6 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een groot aantal, althans één, ruitersportartikel(en), in elk geval enig goed, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof wil aannemen dat aangeefster over een langere periode is bestolen. Het gaat om goederen uit haar winkel in ruitersportartikelen.
Het hof heeft op basis van de barcodes en andere kenmerken van haar winkelgoederen echter niet kunnen vaststellen dat de gestolen goederen dezelfde goederen zijn die in de macht van verdachte en zijn medeverdachte zijn geweest.
De beschikbare foto’s in het dossier van de barcodes en de kenmerken van de ruitersportartikelen die via het account van medeverdachte zijn aangeboden op Marktplaats hebben het voor het hof niet mogelijk gemaakt om deze te vergelijken met de lijst van gestolen goederen zoals die door aangeefster zijn opgegeven, omdat de barcodes en kenmerken op de foto’s niet (goed) zichtbaar zijn.
Ook kan niet worden vastgesteld dat de ruitersportartikelen die via het account van medeverdachte op Marktplaats zijn aangeboden, van (een ander) misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is dan ook, met de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal subsidiair heling van die goederen.
Daarnaast is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte ook van de diefstal van handschoenen uit de winkel van aangeefster op 6 april 2021 moet worden vrijgesproken. Hoewel verdachte en zijn medeverdachte die dag door meer personen in de winkel zijn gezien en zij ook zelf hebben verklaard daar die dag te zijn geweest, heeft niemand een wegnemingshandeling van verdachte of zijn medeverdachte waargenomen. Weliswaar heeft aangeefster verklaard dat de handschoenen die die dag zijn gestolen dezelfde zijn als die haar vriendin later die dag van verdachte overhandigd heeft gekregen, maar het dossier bevat geen bewijsmiddel die deze verklaring ondersteunt, terwijl verdachte en zijn medeverdachte van meet af aan stellig hebben ontkend die dag aldaar een diefstal te hebben gepleegd.
Het hof kan dus ook van deze handschoenen niet vaststellen dat dat dezelfde zijn als de handschoenen die uit de winkel van aangeefster zijn gestolen.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot een integrale vrijspraak.

Vordering van de [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.077,85. De vordering is door de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Vordering van de [benadeelde partij]

Verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. M.T. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.