ECLI:NL:GHARL:2025:2037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
21-005248-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake drugstransport met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1962 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar voor het medeplegen van een drugstransport. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de straf verlaagd naar 11 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 20 januari, 22 januari en 4 april 2025, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De rechtbank had in haar vonnis uitgebreid bewijs gepresenteerd, waar het hof zich in kon vinden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het organiseren van een heroïnetransport naar Noorwegen, waarbij de koerier in Zweden werd aangehouden. Het hof heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op de hoogte was van de drugssmokkel. De strafmaat is gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is op 4 april 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005248-22
Uitspraak d.d.: 4 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2022 met parketnummer
18-113705-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 januari 2025, 22 januari 2025 en 4 april 2025, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. H. Brentjes (waargenomen voor mr. N. van Schaik), naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging betreft. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Voorts zal het hof in verband met de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren, daar hierna een aanvulling op aanbrengen.
In de hoger beroepsprocedure is het procesdossier aangevuld met stukken. De raadsheer-commissaris heeft aanvullend onderzoek verricht in die zin dat (in de zaken van medeverdachten) getuigen zijn gehoord. Een afschrift van de afgelegde getuigenverklaringen is bij het dossier gevoegd.
Verder heeft de advocaat-generaal op verzoek van het hof een overzicht verstrekt van alle aan medeverdachten door de rechtbank opgelegde straffen.

Aanvulling en verbetering van gronden

Algemene overweging met betrekking tot de bewijsoverwegingen in het vonnis van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar vonnis uitgebreid overwegingen opgenomen over algemene bewijsmiddelen en bewijsmiddelen aangaande het tenlastegelegde feit. Daarbij heeft de rechtbank telkens verwezen naar concreet aangeduide vindplaatsen in het dossier van de politie, verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris en het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank. Het hof constateert dat de verdediging tegen de uitgebreide feitenvaststellingen door de rechtbank niets heeft ingebracht; zij heeft slechts bezwaar gemaakt tegen enkele door de rechtbank aan die feitenvaststelling verbonden conclusies. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank niet alleen uitgebreid, maar ook nauwkeurig te werk is gegaan. Afgezien van enkele hierna te noemen verbeteringen en aanvullingen kan het hof zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank en het neemt die over.
Aanvulling van gronden
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit.
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Medeverdachte M.I.] betwist. Volgens de verdediging zijn de verklaringen niet geloofwaardig en worden zij niet ondersteund door ander bewijs. De telefoongegevens in het dossier zijn immers gedeeltelijk in strijd met de verklaring van [Medeverdachte M.I.] . De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet vaststaat dat het nummer [telefoonnummer 1] (voortaan: [telefoonnummer] ) kan worden toegeschreven aan zijn cliënt, noch dat vaststaat dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] wist van de aanwezigheid van drugs in de auto. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rol van zijn cliënt hooguit kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
Het oordeel van het hof
Betrouwbaarheid van [Medeverdachte M.I.]
Het hof overweegt daarover het volgende. Het hof heeft, met de rechtbank, geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [Medeverdachte M.I.] , de chauffeur die in Zweden werd aangehouden voor het binnensmokkelen van ruim 10 kilo heroïne en daarvoor in Zweden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het hof heeft gezien dat er discrepanties bestaan tussen de verklaringen die [Medeverdachte M.I.] in Zweden in 2019 direct nadat hij als verdachte werd aangehouden aflegde, de nadien in Nederland in januari 2021 bij de politie afgelegde verklaring en de op 14 oktober 2021 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Het hof heeft eveneens gezien dat sommige details bij de Zweedse politie anders worden verteld, direct nadat hij is aangehouden in het bezit van heroïne, maar acht dat navolgbaar tegen de achtergrond van de verschillende situaties waarin verdachte/getuige [Medeverdachte M.I.] zich tijdens de verhoren in Zweden en Nederland heeft bevonden. In essentie is [Medeverdachte M.I.] over het contact met en de rol van verdachte bij het feit consistent geweest in zijn verklaringen. Uit de verklaringen volgt heel concreet dat en hoe hij verdachte kende. Zijn verklaring over de rol van verdachte blijft in de kern gelijk en dijt niet uit. Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen draagt bij dat [Medeverdachte M.I.] vanuit zijn gezichtspunt uitleg geeft over de rol van verdachte. Hij is authentiek over zijn eigen rol en legt uit hoe hij betrokken is geraakt bij het overbrengen van de Opel Vectra naar Zweden. Het hof overweegt bovendien dat de rechtbank op juiste gronden heeft overwogen dat de verklaringen van [Medeverdachte M.I.] over de feitelijke gang van zaken, steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft die feitelijke gang van zaken en bewijsmiddelen in haar vonnis opgenomen en besproken en het hof maakt deze tot de zijne.
Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in zijn verklaring naar voren komt, geeft [Medeverdachte M.I.] op vragen die hem worden gesteld nadere uitleg. De manier waarop hij heeft verklaard acht het hof plausibel en navolgbaar. Dat [Medeverdachte M.I.] jaren nadat de feiten zich hebben afgespeeld niet meer exact weet wanneer en met welke nummers telefoongesprekken hebben plaatsgehad laat zich verklaren door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, ontstaan door bijvoorbeeld de omstandigheden waarin hij zich ten tijde van de verhoren bevond of tijdsverloop. Het hof ziet gelet op de verklaring van [Medeverdachte M.I.] , afgewogen tegen de achtergrond van het dossier geen aanknopingspunt er rekening mee te houden dat [Medeverdachte M.I.] ten onrechte verdachte aanwijst.
Omtrent de verklaringen van [Medeverdachte M.I.] is dan ook geen twijfel ontstaan, zodat het hof tot het oordeel komt dat de door hem afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. De door de verdediging opgeworpen vragen aangaande het nader te bespreken telefoonnummer doen hieraan niets af.
De verklaringen van [Medeverdachte M.I.] acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal zijn verklaringen als uitgangspunt nemen.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Het hof stelt voorop dat [Medeverdachte M.I.] verdachte al lange tijd kende toen hij in december 2019 door hem werd benaderd om een auto naar het buitenland te brengen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bevestigd dat verdachte en [Medeverdachte M.I.] elkaar kenden vanuit de qat handel. [Medeverdachte M.I.] heeft verdachte van meet af aan herkend en aangewezen als degene die hem benaderde voor het transport met de auto. Bovendien heeft [Medeverdachte M.I.] verklaard dat verdachte hem benaderde met het nummer [telefoonnummer] . Het hof ziet in beginsel dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [Medeverdachte M.I.] ten aanzien van het door verdachte gebruikte telefoonnummer.
Daar komt bij dat er daadwerkelijk telefonische contacten zijn vastgesteld op door [Medeverdachte M.I.] genoemde momenten tussen het nummer van [Medeverdachte M.I.] en het nummer eindigend op [telefoonnummer] . Dat niet alle contacten waarover [Medeverdachte M.I.] heeft verklaard terugkomen in de door de politie vermelde telefoongegevens met het nummer [telefoonnummer] past in de eerste plaats bij de verklaring van [Medeverdachte M.I.] dat niet alleen met dit Engelse telefoonnummer met hem werd gecommuniceerd. [Medeverdachte M.I.] heeft immers vanaf de eerste verklaring die hij heeft afgelegd tegenover de Nederlandse politie aangegeven dat verdachte in het contact met hem meerdere telefoonnummers gebruikte. Zo heeft hij op 14 januari 2021 op de vraag van wie het Engelse telefoonnummer [telefoonnummer 1] was, het volgende verklaard:
“Ja, dat is van [verdachte] . Dat is niet zijn vaste nummer. Hij zei tegen mij ik bel jou even via dit nummer. Hij heeft dat nummer een paar dagen zei hij. Hij zegt ik hem (het hof begrijpt: ik heb) nieuwe telefoon”.Daarnaast heeft [Medeverdachte M.I.] in dezelfde verklaring gesproken over contacten tussen hem en verdachte via Messenger. [1]
Op basis van het dossier kan bovendien worden vastgesteld dat verdachte inderdaad gebruik maakte van (in ieder geval nog) twee andere Engelse telefoonnummer dan waar [Medeverdachte M.I.] contact mee had. Het nummer [telefoonnummer 2] komt immers zowel uit het Facebookprofiel van verdachte, als uit de contactenlijst in de telefoons van [Medeverdachte I.M.] (hierna: [Medeverdachte I.M.] ) en [Medeverdachte H.M.A.] naar voren als het nummer van verdachte. Daarnaast staat in de contactenlijst in de telefoon van [Medeverdachte I.M.] tevens het nummer [telefoonnummer 3] als ‘ Papa bel’ vermeld. [2]
Aan al het voorgaande doet niet af dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] niet verder veredeld is.
Tot slot bevinden zich in het dossier geen volledige historische gegevens van de telefonische contacten van [Medeverdachte M.I.] van vóór 10 december 2019. De gegevens die in het dossier zijn opgenomen, betreffen de gegevens van de telefonische contacten die hebben plaatsgevonden tussen [Medeverdachte M.I.] en het nummer [telefoonnummer] en tussen [Medeverdachte M.I.] en het nummer van ‘ [Medeverdachte I.M.] ’. Deze contacten zijn vastgesteld vanaf 10 december 2019, wat maakt dat door het hof ook simpelweg niet meer kan worden vastgesteld welke telefonische contacten [Medeverdachte M.I.] vóór 10 december 2019 had. Het ontbreken van deze gegevens hoeft gelet op het voorgaande evenwel niet te betekenen dat deze contacten er niet zijn geweest.
De aanwezigheid van opzet
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in het vonnis opgenomen op basis waarvan blijkt dat [Medeverdachte I.M.] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] was.
Het hof stelt op basis daarvan vast dat [Medeverdachte I.M.] in werkelijkheid ‘ [Medeverdachte I.M.] ’ was en dat [Medeverdachte I.M.] wist dat er in de auto pakketten met daarin harddrugs waren verstopt en dat deze naar het buitenland vervoerd moesten worden.
Het hof stelt verder vast dat verdachte degene is geweest die [Medeverdachte M.I.] én zijn zoon [Medeverdachte I.M.] met elkaar in contact heeft gebracht.
Dit wordt verklaard door [Medeverdachte M.I.] en ook blijkt uit het dossier dat [Medeverdachte M.I.] op 10 december 2019 is gebeld door zowel het nummer van ‘ [Medeverdachte I.M.] ’ ( [telefoonnummer 4] ) als door het nummer in gebruik bij verdachte ( [telefoonnummer] ).
Opvallend is bovendien dat er vervolgens vier keer contact is geweest tussen het nummer van verdachte en het nummer dat de rechtbank aan zijn zoon [Medeverdachte I.M.] heeft gekoppeld ( [telefoonnummer 5] ).
De wijze waarop verdachte [Medeverdachte M.I.] in contact heeft gebracht met zijn zoon [Medeverdachte I.M.] laat voor het hof buiten alle twijfel dat verdachte op de hoogte was van het daadwerkelijke doel van het transport. [Medeverdachte M.I.] , die immers wist dat verdachte een zoon had met een garagebedrijf, zou op eenvoudige wijze met [Medeverdachte I.M.] in contact kunnen worden gebracht. Verdachte doet dit niet, integendeel, hij verhult juist de betrokkenheid van zijn zoon en heeft [Medeverdachte M.I.] gezegd dat hij hem in contact zou brengen met ‘onze jongen [Medeverdachte I.M.] ’. Daarnaast is zijn zoon [Medeverdachte I.M.] wel daadwerkelijk naar [plaats 1] afgereisd, maar heeft daar alle moeite gedaan om uit het zicht van [Medeverdachte M.I.] te blijven.
Het hof is van oordeel dat deze verhullende wijze van handelen van verdachte er op wijst dat hij en zijn zoon buiten het zicht van [Medeverdachte M.I.] en daarmee buiten schot wilden blijven, hetgeen geen ander oordeel openlaat dan dat verdachte wetenschap had van het doel en de omstandigheden van het transport en dat hij de opzet had op de drugssmokkel.
Medeplegen of medeplichtigheid
De verdediging heeft in hoger beroep bepleit dat geen sprake is van medeplegen, maar hooguit van medeplichtigheid.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank uitgebreid en op juiste gronden in haar vonnis heeft overwogen en gemotiveerd dat verdachte moet worden aangemerkt als medepleger van het tenlastegelegde. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank. Aldus wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Verbetering en aanvulling van gronden
Het hof verbetert de tekst van het vonnis, met daarnaast verbetering van de verwijzing van de voetnoot:
[Medeverdachte M.W.] heeft eveneens verklaard dat hij met [Medeverdachte I.M.] in [plaats 1] is geweest. Volgens [Medeverdachte M.W.] was [Medeverdachte M.V.] en een vriend van laatstgenoemde, [Betrokkene 1] , erbij. [3]
Vervolgens heeft de rechtbank op pagina 7 van het vonnis, in de derde alinea en laatste alinea het volgende overwogen:
Volgens [Medeverdachte M.V.] heeft hij op 12 december 2019 samen met [Betrokkene 1] een Somalische man opgehaald vanuit [plaats 1] en afgezet op de carpoolplaats tussen de afslag [plaats 2] en [plaats 3] . Dit was na 00.00 uur. [Betrokkene 1] heeft deze opdracht gekregen van [Medeverdachte I.M.] .17
(..)
Gelet op de voornoemde historische telefoongegevens in combinatie met de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] en [Medeverdachte J.] acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat [Medeverdachte I.M.] gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . De rechtbank acht het daarom zeer waarschijnlijk dat [Medeverdachte I.M.] de persoon is die door [Medeverdachte M.I.] als “ [Medeverdachte I.M.] ” wordt aangeduid. Gelet op de coördinerende rol van [Medeverdachte I.M.] , waar het aanleveren van de auto met daarin de drugs deel van uitmaakte, in combinatie met de uiterlijke verschijningsvormen van het gedrag van [Medeverdachte I.M.] , zoals het gebruiken van een andere naam, het telefoonnummer van een ander gebruiken en er voor zorgen dat de koerier hem niet zou zien en dan mogelijk herkennen, is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat [Medeverdachte I.M.] wist dat er in de auto pakketten met daarin harddrugs waren verstopt en dat deze naar het buitenland vervoerd moesten worden.
Het hof verbetert de tekst van deze overwegingen als volgt.
Volgens [Medeverdachte M.V.] heeft hij op 12 december 2019 samen met [Betrokkene 1] een Somalische man opgehaald vanuit [plaats 1] en afgezet op de carpoolplaats tussen de afslag [plaats 2] en [plaats 3] . Dit was na 00.00 uur. [Betrokkene 1] is gevraagd om die man op te halen [4] 0.17
Gelet op de voornoemde historische telefoongegevens in combinatie met de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] en [Medeverdachte M.W.] stelt het hof vast dat [Medeverdachte I.M.] gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Het hof stelt daardoor vast dat [Medeverdachte I.M.] de persoon is die door [Medeverdachte M.I.] als “ [Medeverdachte I.M.] ” wordt aangeduid. Gelet op de coördinerende rol van [Medeverdachte I.M.] , waar het aanleveren van de auto met daarin de drugs deel van uitmaakte, in combinatie met de uiterlijke verschijningsvormen van het gedrag van [Medeverdachte I.M.] , zoals het gebruiken van een andere naam, het telefoonnummer van een ander gebruiken en er voor zorgen dat de koerier hem niet zou zien en dan mogelijk herkennen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat [Medeverdachte I.M.] wist dat er in de auto pakketten met daarin harddrugs waren verstopt en dat deze naar het buitenland vervoerd moesten worden.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich vinden in de navolgende strafmaatoverwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat, dient ‘het hof’ te worden gelezen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van een heroïnetransport naar Zweden. De bestemming van dit transport was Noorwegen, maar doordat de koerier in Zweden werd aangehouden is de heroïne niet in Noorwegen aangekomen. Verdachte heeft de koerier voor dit transport benaderd en hem in contact gebracht met zijn zoon. Verdachte en zijn zoon hebben het transport georganiseerd en de koerier in bezit gesteld van de geprepareerde auto. Zij hadden ook de contacten in Noorwegen.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming in het buitenland over het Nederlandse drugsbeleid versterkt.
De rechtbank is van oordeel dan voor een ernstig delict als het onderhavige het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur dient te zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict woonachtig in Engeland, daarna heeft hij in Nairobi gewoond en inmiddels woont hij in Nederland bij zijn zonen.
Verdachte en zijn zoon waren zeer doelbewust in hun werkwijze om zichzelf buitenschot te houden. De mogelijke winst was voor hen en het risico voor de koerier. Dat verdachte in het contact met de koerier een ander telefoonnummer in gebruik heeft genomen, terwijl dit nummer nadien niet meer is gebruikt, doet de rechtbank concluderen dat hij zich op die manier buiten beeld trachtte te houden. De koerier heeft in Zweden een zeer forse gevangenisstraf opgelegd gekregen. Verdachte heeft op geen enkele manier van enig verantwoordelijkheidsbesef of empathie laten blijken. De koerier, die veronderstelde dat er een vriendschapsrelatie was, heeft na zijn aanhouding en veroordeling nooit iets van verdachte vernomen. Verdachte heeft geen enkele verklaring willen afleggen en gaat daarmee zijn verantwoordelijkheid uit de weg. De rechtbank realiseert zich dat de drugs niet uit de lucht zijn komen vallen. Er zijn dus leveranciers, mogelijk in een hiërarchisch hogere organisatie die verdachte en zijn medeverdachten wellicht met argusogen volgen en groot belang hebben bij het zwijgen van verdachte. Desalniettemin had verdachte in ieder geval wel kunnen verklaren over zijn beweegredenen om de weg van de (drugs)criminaliteit in te slaan en hiervoor andere mensen te gebruiken. Ook was een verklaring op zijn plaats geweest over zijn visie op een toekomst zonder criminaliteit.
Doordat verdachte ook niets over zijn persoonlijke omstandigheden heeft willen verklaren zijn er geen strafverminderende omstandigheden bij de rechtbank bekend waar rekening mee kan worden gehouden.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 december 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft ook kennisgenomen van de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte die inmiddels niet meer in Nederland woont, maar volgens de raadsman in Gambia verblijft.
Daarnaast heeft het hof de door de advocaat-generaal verschafte informatie over de duur van de onherroepelijk opgelegde gevangenisstraffen van alle verdachten en deelnemers aan het onderzoek Strauss meegewogen bij het bepalen van de straf.
De advocaat-generaal heeft, in verband met een lichte overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft in hoger beroep een aantal opmerkingen gemaakt met betrekking tot de strafmaat en aangevoerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Hij heeft aangevoerd dat het basegehalte van de bewezenverklaarde heroïne veel lager was dan dat van gemiddelde heroïne en dat dit dient te worden meegewogen in de strafmaat. Voorts heeft de raadsman bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Naar het oordeel van hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Het hof ziet in de lager dan gemiddelde puurheid van heroïne geen omstandigheid die aanleiding geeft om in strafmatigende zin rekening mee te houden. Heroïne is een harddrug die forse schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid en het hof rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan de uitvoer daarvan, waarbij het ging om meer dan 10 kilogram. De risico’s voor de gezondheid bestaan ook bij versneden heroïne. Er mag dan weliswaar sprake zijn van minder heroïne, maar of het gezondheidsgevaar voor de gebruiker van de combinatie van weinig, maar nog altijd zeer verslavende, heroïne en het versnijdingsmiddel lager is, is voor de gebruikers niet bekend. Daar komt nog bij dat het in hoge mate versnijden van de heroïne voor het hof onderstreept dat er professioneel en puur gericht op eigen winst werd gewerkt.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 5 december 2022, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest wordt uitgesproken op 4 april 2025, en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden. Aan die overschrijding zal het hof gevolgen verbinden door de duur van de oplegging van de gevangenisstraf te matigen.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 4 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [Medeverdachte M.I.] , p. 3.787;
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 356, p. 3954 en p. 433;
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte M.W.] , p. 2.091 en 2.092;
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte M.V.] , p. 1.767 en 1.768;