Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005384-22
Uitspraak d.d.: 4 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2022 met parketnummer
18-113622-21 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 januari 2025, 22 januari 2025 en 4 april 2025, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
- veroordeling van verdachte ter zake van de aan hem onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Rommy, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten. Voorts heeft de rechtbank verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis met hierna te melden aanvulling en verbetering van gronden bevestigen. Voorts zal het hof in verband met de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren, daar hierna een aanvulling op aanbrengen.
In de hoger beroepsprocedure is het procesdossier aangevuld met stukken. De raadsheer-commissaris heeft aanvullend onderzoek verricht in die zin dat in de zaak van verdachte en in de zaak van een medeverdachte getuigen zijn gehoord. Een afschrift van de afgelegde getuigenverklaring is bij het dossier gevoegd.
De advocaat-generaal heeft op verzoek van het hof een overzicht verstrekt van alle aan medeverdachten door de rechtbank opgelegde straffen.
Aanvulling naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] betwist. Die verklaringen moeten daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Als de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] wel voor het bewijs gebezigd worden, wordt bovendien gehandeld in strijd met artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de drugs. Meer subsidiair is naar voren gebracht dat de rol van zijn cliënt hooguit kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
Het oordeel van het hof
Betrouwbaarheid van [Medeverdachte M.V.] en bewijsminimum
De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte M.V.] . Volgens de verdediging heeft [Medeverdachte M.V.] er belang bij om zijn eigen rol te bagatelliseren en de schuld in verdachtes schoenen te schuiven. De verdediging plaatst vraagtekens bij het aanwijzen van verdachte als mede betrokken bij de feiten.
Het hof overweegt daarover het volgende. Het hof heeft, met de rechtbank, geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] zoals hij die heeft afgelegd nadat hij door de politie werd geconfronteerd met verschillende onderzoeksresultaten. Het hof heeft gezien dat [Medeverdachte M.V.] aanvankelijk alleen opening van zaken geeft over de tassen met verdovende middelen waarvan hij vermoedt dat de politie die inmiddels in zijn loods heeft aangetroffen. Maar nadat de politie hem confronteert met het feit dat er onder andere observaties, tapgesprekken en camera’s zijn, is hij inhoudelijk gaan verklaren. Dit omslagpunt in de verklaring van [Medeverdachte M.V.] acht het hof niet onbegrijpelijk. [Medeverdachte M.V.] geeft ook bij de rechter-commissaris desgevraagd uitleg over zijn keuze niet in het eerste zaaks inhoudelijke politieverhoor, maar later, opening van zaken te geven. Het hof acht die uitleg navolgbaar. [Medeverdachte M.V.] is nadien consistent geweest in zijn verklaringen. [Medeverdachte M.V.] beantwoordt vragen vanuit zijn eigen gezichtspunt en is daarin authentiek. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in zijn verklaring naar voren komt, geeft hij op vragen die hem worden gesteld nadere uitleg. De essentie van zijn verklaring blijft gelijk. Aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen draagt verder bij dat [Medeverdachte M.V.] niet om zijn eigen strafbare rol heen draait. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [Medeverdachte M.V.] zijn eigen rol evenmin kleiner maakt ten koste van verdachte. Het hof ziet gelet op de inhoud van de verklaring van [Medeverdachte M.V.] , afgewogen tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier geen aanknopingspunt er rekening mee te houden dat [Medeverdachte M.V.] ten onrechte verdachte aanwijst.
Omtrent de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] is voor het hof geen twijfel ontstaan. Het hof komt met de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen betrouwbaar zijn. De verklaringen van [Medeverdachte M.V.] zijn dan ook dan ook bruikbaar voor het bewijs en ook het hof zal zijn verklaringen als uitgangspunt nemen.
Het hof overweegt vervolgens dat de rechtbank op juiste gronden heeft overwogen dat de verklaringen van [Medeverdachte M.V.] steun vinden in ander bewijs. Het verweer dat met betrekking tot de feiten in strijd met de bewijsminimumregel van artikel 342, lid 2 Sv tot een bewezenverklaring is gekomen, wordt verworpen. De rechtbank heeft de ondersteunende bewijsmiddelen in haar vonnis opgenomen en besproken. In aanvulling hierop stelt het hof nog vast dat uit de camerabeelden van 2 oktober 2020 van het pand aan de [locatie] niet alleen blijkt van de aanwezigheid van de personen die de rechtbank in het vonnis heeft genoemd, maar ook van de aanwezigheid van verdachte deze avond. Zijn aanwezigheid in de loods valt niet alleen samen met het moment dat de zwarte BMW met het Duitse kenteken nog in de loods staat, verdachte is bovendien degene die de deur van de loods sluit nadat de BMW de loods is uitgereden.
De aanwezigheid van opzet
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte (opnieuw) aangevoerd dat hij niets afweet van drugshandel en het persen of zeven van drugs. Hij heeft verder verklaard dat hij weliswaar op de avond van 23 oktober 2020 spullen naar de loods van [Medeverdachte M.V.] heeft gebracht, maar dat hij niet wist wat hij in handen had. Daarna heeft hij uren gesnuffeld in de loods van [Medeverdachte M.V.] , naar eigen zeggen omdat hij geïnteresseerd was in de daar aanwezige antieke spullen, terwijl [Medeverdachte M.V.] klaarblijkelijk zonder dat verdachte hier iets van heeft gemerkt in een ander deel van de loods aan het persen was.
Gelet op de bewijsmiddelen die door de rechtbank in het vonnis zijn opgenomen, waarbij het hof zoals gezegd de verklaring van [Medeverdachte M.V.] als uitgangspunt heeft genomen, acht het hof deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig; de bewijsmiddelen weerleggen de verklaring van verdachte.
Verdachte is meerdere keren laat op de avond geruime tijd bezig geweest met het zeven en persen van kleine pakketjes verdovende middelen, op een wijze die naadloos aansluit bij de wijze waarop deze drugs naar het buitenland wordt vervoerd. Door dit gegeven, in combinatie met de aanwezigheid van auto’s met Duitse kentekenplaten, heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze drugs buiten Nederland gebracht zou worden. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het volstrekt onlogisch is om voor het vervoer van verdovende middelen binnen Nederland te kiezen voor Duitse huurauto’s. Binnen Nederland zou een dergelijke huurauto immers eerder de aandacht op zich vestigen dan een auto met Nederlandse kentekenplaten, waar er nu eenmaal veel meer van rondrijden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De kwalificatie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft bepleit dat de gedragingen van verdachte hooguit kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
Het hof legt de tenlastelegging van verdachte zodanig uit, dat het de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om primair ‘het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van een hoeveelheid verdovende middelen, ten laste te leggen, zoals bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet.
De onderdelen:
- heeft/hebben afgeleverd en/ of verstrekt en/ of verkocht en/of vervoerd, en/ of
- aanwezig heeft/hebben gehad,
vat het hof op als samenhangend met de export en niet bedoeld als zelfstandig tenlastegelegde handelingen.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het zeven en persen, van onvoldoende gewicht is om te spreken van het medeplegen van deze export. Het hof concludeert dat de handelingen die verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd, moeten worden beschouwd als medeplichtigheid. Het hof sluit zich derhalve aan bij de kwalificatie zoals die door de rechtbank is vastgesteld.