ECLI:NL:GHARL:2025:2205

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.348.185
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake de zorg- en opvoedingstaken tussen ouders van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1], die in 2021 is geboren. Tot de uitspraak had de moeder het ouderlijk gezag, maar het hof heeft bepaald dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De zorgregeling houdt in dat [de minderjarige1] tot 5 augustus 2025 elke week van woensdag 18:00 uur tot donderdag 18:00 uur bij de vader verblijft, en daarna in de even weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur. De ouders zijn overeengekomen dat de vader verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [de minderjarige1]. Het hof heeft ook geadviseerd om ouderschapsbemiddeling te overwegen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, gezien de jonge leeftijd van [de minderjarige1]. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige en met het oog op een duurzame en bestendige zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.185
(zaaknummer rechtbank Gelderland 435472)
beschikking van 10 april 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.J. Driessen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 t/m 6, ingekomen op 18 november 2024;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 3;
-een journaalbericht van mr. Cox van 21 februari 2025 met producties 7 t/m 10.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. W.P. Ganzeboom, die waarneemt voor mr. Driessen, namens de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2021 te [plaats1] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige1] erkend. Tot de uitspraak van de bestreden beschikking had de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] . Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de ouders samen het gezag over [de minderjarige1] uitoefenen. [de minderjarige1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
[de minderjarige1] verblijft momenteel elke week vanaf woensdag 18:00 uur tot donderdag 18:00 uur bij de vader.
3.4
De moeder heeft een zoon uit een eerdere relatie: [de minderjarige2] , geboren [in] 2016. De vader heeft een dochter uit een eerdere relatie: [de minderjarige3] , geboren [in] 2017.
3.5
[de minderjarige2] verblijft in de oneven weekenden bij de moeder en in de even weekenden bij zijn vader van vrijdag tot en met zondag. [de minderjarige3] verblijft in de oneven weekenden bij de vader en in de even weekenden bij haar moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de volgende zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader vastgesteld:
- in de even weken van woensdag 18.00 uur tot donderdag 18.00 uur;
- in de oneven weken van woensdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur;
- de vader haalt [de minderjarige1] op en brengt hem terug bij de moeder;
- in de zomer van 2025 gedurende twee weken (in onderling overleg af te stemmen) en vanaf 2026 drie weken (in onderling overleg af te stemmen), waarbij de ouders kunnen kiezen voor een verdeling van 1-2-2-1, in de plaats van drie aaneengesloten weken;
- in de overige vakanties zal de reguliere zorgregeling doorlopen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de vastgestelde zorgregeling. De moeder verzoekt het hof primair om de volgende zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige1] elke week vanaf woensdag 18.00 uur tot donderdag 18.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige1] .
De moeder verzoekt het hof subsidiair vast te stellen, indien de thuissituatie van de vader veilig is en de vader deelneemt aan ouderschapsbemiddeling met de moeder, dat er moet worden toegewerkt naar een zorgregeling waarbij:
- [de minderjarige1] in week 1 en 2 bij de vader verblijft vanaf vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- [de minderjarige1] in week 3 en 4 vanaf woensdag 18.00 uur tot donderdag 18.00 uur bij de vader verblijft, enzovoorts.
Meer subsidiair verzoekt de moeder het hof om de volgende zorgregeling vast te stellen, indien de thuissituatie van de vader veilig is en hij deelneemt aan ouderschapsbemiddeling met de moeder:
- naast de woensdag op de donderdag, moet worden toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige1] eenmaal per twee weken in de even weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft.
Als meest subsidiair verzoekt de moeder het hof om de regeling, zoals zij bij de rechtbank heeft verzocht, toe te wijzen.
4.4
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Overeenstemming
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige1] en het hof verzocht deze zorgregeling in een beschikking vast te leggen. Hieruit leidt het hof af dat de moeder haar verzoeken in hoger beroep conform deze overeenstemming heeft gewijzigd en dat de vader hiermee instemt.
5.3
De ouders zijn overeengekomen dat de huidige zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader tot 5 augustus 2025 zal blijven gelden. Dat is de datum per wanneer [de minderjarige1] naar school gaat. Tot 5 augustus 2025 verblijft [de minderjarige1] iedere week van woensdag 18:00 uur tot donderdag 18:00 uur bij de vader waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige1] .
Vanaf 5 augustus 2025 zijn de ouders een zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader overeengekomen, waarbij [de minderjarige1] in de even weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader verblijft. De vader draagt de zorg voor het halen en brengen van [de minderjarige1] . De ouders zijn het eens met de vakantieregeling, zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgelegd.
De moeder heeft nog gesteld dat de vader het halen en brengen niet mag overlaten aan zijn nieuwe partner en dat zij dan liever zelf zorgt voor het halen dan wel brengen van [de minderjarige1] . Het hof geeft de ouders in overweging dit onderling met elkaar af te stemmen, als zij willen afwijken van de overeengekomen regeling over het halen en brengen.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad de ouders geadviseerd om met behulp van de advocaten met elkaar in gesprek te gaan en ouderschapsbemiddeling aan te gaan. Dit traject zou de communicatie tussen de ouders kunnen verbeteren en de zorgen, die ook bij [de minderjarige1] leven, kunnen wegnemen. Het hof onderschrijft dit advies. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige1] zal er nog vele jaren een zorgregeling gelden. Om te zorgen dat dit op een duurzame en bestendige manier zal blijven verlopen, is goede communicatie tussen de ouders over [de minderjarige1] van belang. Ouderschapsbemiddeling zou de communicatie en het onderlinge vertrouwen kunnen verbeteren.
5.5
Om onduidelijkheden te voorkomen zal het hof de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling vernietigen en de overeengekomen zorgregeling integraal hieronder in het dictum opnemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 11 oktober 2024, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder, aldus dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft:
- tot 5 augustus 2025: iedere week van woensdag 18:00 uur tot donderdag 18:00 uur;
- vanaf 5 augustus 2025: in de even weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur;
- in de zomer van 2025 gedurende twee weken (in onderling overleg af te stemmen) en vanaf 2026 drie weken (in onderling overleg af te stemmen), waarbij de ouders kunnen kiezen voor een verdeling van 1-2-2-1, in plaats van drie aaneengesloten weken;
- de vader zorgt voor het ophalen en wegbrengen van [de minderjarige1] ;
- in de overige vakanties zal de reguliere zorgregeling doorlopen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend en is op 10 april 2025 uitgesproken door mr. L. Hamer in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.