ECLI:NL:GHARL:2025:2214

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
21-003591-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van strafbare dwang en veroordeling voor smaad met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde strafbare dwang, omdat het hof niet overtuigd was van de bewijsbaarheid van deze beschuldiging. De verdachte had de aangever meermalen via sociale media beschuldigd van mishandeling, wat leidde tot de aanklacht van smaad. Het hof oordeelde dat, hoewel er geen klacht was ingediend voor de smaad, de wens tot vervolging van de aangever binnen de wettelijke termijn was aangetoond. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de eer en goede naam van individuen, vooral in het kader van publieke uitingen op sociale media.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003591-23
Uitspraak d.d.: 10 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2023 met parketnummer 18-198980-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor alle aan hem tenlastegelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 17 juli 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte voor alle aan hem tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2021 te [plaats 1] , een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten: die [slachtoffer] meermalen te mailen en/of smadelijke en/of grievende teksten en/of afbeeldingen over die [slachtoffer] via Social media en/of internet te verspreiden en/of die [slachtoffer] openlijk in diskrediet te brengen, door die [slachtoffer] te mailen en hem daarbij te schrijven dat hij niet zal stoppen totdat hij (die [slachtoffer] ) voor de strafechter zou staan en/of te suggereren dat hij, verdachte, de pers/media erbij zou betrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2021 tot en met 1 november 2021 te [plaats 1] , in elk geval in (Noord) Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door in voorgenoemde periode teksten en/of afbeeldingen via social media en/of internet (te weten: Twitter en/of Facebook) te verspreiden waarin (onder andere) (steeds) de suggestie wordt gedaan/gewekt dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben mishandeld door middel van (onder andere) de volgende inhoud en/of teksten en/of afbeeldingen:
- ' in 2016 ben ik door een jeugdwerker verwurgd ten kantore te [plaats 2] ', en/of;
- '(...) vloog de nieuwe en nog steeds huidige gezinsvoogd mij naar de keel en kneep die dicht!! [slachtoffer] [jeugdorganisatie] ", en/of daarbij een (foto)kopie van een door hem, verdachte, gedane aangifte van dit gestelde feit te voegen;
- ' Op 22 september 2016 ben ik door gezinsvoogd [slachtoffer] van het [jeugdorganisatie] verwurgd' en/of bij bovenstaande posts meermalen (vertrouwelijke) (proces)stukken, een aangifte en/of brieven (afkomstig van, dan wel verstuurd namens, [slachtoffer] en/of [jeugdorganisatie] ) te plaatsen en/of verspreiden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 te [plaats 1] , in elk geval in (Noord) Nederland opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door in voorgenoemde periode teksten en/of afbeeldingen via social media en/of internet (te weten: Twitter) te verspreiden waarin (onder andere) (steeds) de suggestie wordt gedaan/gewekte dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en/of mishandeld door middel van (onder andere) de volgende inhoud en/of teksten en/of afbeeldingen:
- ' Voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] verwurgde mij in 2016 in een klein kamertje te [plaats 2] . Hij dreigt met aangifte inzake smaad en laster', en/of: 'Je zult er mee moeten leren leven. Een psychopaat vliegt je naar de keel knijpt die dicht. Gegil en paniek bij de getuige en dan pas laat hij los.';
- ' En weer beklaagd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] zich over het feit dat ik hem wil aanpakken voor de verwurging op 23 september 2016 in het bijzin van getuigen. Typisch voor de psychopaat die hij is.';
- ' De voogd van mijn zoon verwurgde mij nadat hij het met woorden niet redde'.
- '(...) Dan pas laat voogd [slachtoffer] mij los. (...) Ik, 1.73 65 kilo lig met een bijna twee meter en zeker 90 kilo zware compleet uit zijn plaat gaande psychopaat in de gang van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] ';
- ' [slachtoffer] vergeet dat maar. Al moet ik hemel en aarde bewegen jij gaat voor schut wegens het mij verwurgen en de misdrijven daarna begaan'.;
- ' Tot 2 x toe, eergisteren nog met aangetekende brief, heeft gezinsvoogd [slachtoffer] mij bedreigt met aangifte inzake smaad en laster. Daarmee maakt deze verwurgende psychopaat op mij geen indruk.';
- ' De verwurgende psychopaat eist dat niemand zijn gedrag benoemt.';
- ' Op 16 september 2016 verwurgde [slachtoffer] voogd over mijn zoon mij in het kantoor van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] . De zaak is op 7 september aangemeld bij landelijkmeldpunt zorg';
- ' [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] in de psychiatrie heet dat grootheidswaanzin en valt onder bipolaire stoornissen. Deze bipolair gestoorde man gaat zover zijn paranoïde waan desnoods met fysiek geweld, een verwurging op het kantoor van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] , kracht bij te zetten.
- ' Op 22 september 2016 verwurgde [slachtoffer] mij' en/of bij bovenstaande posts meermalen (vertrouwelijke) (proces)stukken en/of een aangifte en/of brieven (afkomstig van, danwel verstuurd namens, [slachtoffer] en/of [jeugdorganisatie] ) te plaatsen en/of te verspreiden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2022 tot en met 6 april 2022 te [plaats 1] , in elk geval (Noord) Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door in voorgenoemde periode teksten en/of afbeeldingen via social media en/of internet (te weten: Twitter en/of Facebook) te verspreiden waarin (steeds) de suggestie wordt gedaan dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en/of mishandeld door middel van (onder andere) de volgende inhoud en/of teksten en/of afbeeldingen:
- ' De verwurgende voogd wenst géén gesprek'.;
- ' Gezinsvoogd gaat over tot verwurging als woorden te kort schieten en op vragen geen antwoorden meer zijn'.;
- ' [slachtoffer] en man met agressiestoornis werkzaam als voogd bij [jeugdorganisatie] te [plaats 2] heeft aangifte gedaan'.;
- ' Gaat het echt gebeuren dat het OM mij wederom vervolgt terwijl de verwurgende [slachtoffer] los gelaten blijft worden op jongeren en kinderen'.;
- ' Voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] die mij een half jaar daarvoor verwurgde (zie afbeelding)';
- ' Nee [slachtoffer] , zo interessant ben je echt niet lulhannes' bij bovenstaande posts meermalen(vertrouwelijke) (proces)stukken en/of een aangifte en/of brieven (afkomstig van, danwel verstuurd namens, [slachtoffer] en/of [jeugdorganisatie] ) en/of een plaatje van twee opgestoken middelvingers te plaatsen en/of te verspreiden;
5.
hij op of omstreeks 18 mei 2022 te [plaats 1] opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door (een) tekst(en) en/of afbeelding(en) via social media en/of internet (te weten: Twitter) te verspreiden waarin (onder andere) de suggestie wordt gedaan/gewekt dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en/of mishandeld door middel van (onder andere) de volgende inhoud en/of teksten en/of afbeeldingen:
- ' Op donderdag 22 september 2016 werd ik verwurgd door voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] ' en/of (daarbij (vertrouwelijke) (proces)stukken, een aangifte te plaatsen en/of te verspreiden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in het geval het hof komt tot een bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feiten 2, 3 en 4

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde smaad niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat ten aanzien van die feiten geen klacht is ingediend en dat uit het dossier niet blijkt dat aangever de wens heeft gehad dat de verdachte zou worden vervolgd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu ten aanzien van aangever uit het dossier blijkt dat hij wenste dat de vervolging werd ingesteld en dat van deze wens binnen de drie-maandentermijn is gebleken.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts op klacht vervolgbaar is. De klacht bestaat ingevolge artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uit een aangifte met het verzoek tot vervolging. Op grond van artikel 66 Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Een klacht is aldus een voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van een klachtdelict. Het klachtvereiste strekt ertoe dat het slachtoffer kan afwegen of zijn persoonlijk belang niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Dit persoonlijk belang van het slachtoffer is in een geval waarin een klacht is vereist, niet in het geding indien de klacht weliswaar niet voldoet aan de wettelijke eisen van artikel 164 Sv maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst. In dat geval zal van die wens binnen een termijn van drie maanden moeten zijn gebleken (Hoge Raad 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242).
Het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:380) ziet ook op de kwestie van de klachttermijn. In de daaraan ten grondslag liggende zaak had het hof de verdachte veroordeeld wegens 1 “medeplegen van afdreiging” en 2 en 3 (telkens) “medeplegen van poging tot afdreiging” van twee personen in de periode van 2 tot en met 9 september 2009. Door de betrokkenen was op 9 respectievelijk 10 september 2009 aangifte gedaan. Afdreiging betrof destijds op grond van art. 318 lid 2 (oud) Sr een klachtdelict, maar beide aangiften hielden geen uitdrukkelijke wens in tot vervolging. Het hof kwam ondanks dat tot het oordeel dat aan het klachtvereiste was voldaan omdat ter terechtzitting onmiskenbaar was komen vast te staan dat de aangevers met het doen van aangifte de bedoeling hadden dat de verdachte vervolgd zou worden. Bij dat oordeel had het hof de inhoud van twee processen-verbaal van verhoor van de aangevers van 16 december 2009 (en dus van ná de klachttermijn) betrokken. Het oordeel van het hof getuigde volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en was in het licht van de later afgelegde verklaringen van de aangevers niet onbegrijpelijk.
De Hoge Raad eist dus dat de uitdrukkelijke wens tot vervolging binnen de klachttermijn van drie maanden bestaat, maar bij de beoordeling daarvan mogen feiten en omstandigheden, bekend op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting, worden betrokken, die zich ná deze termijn hebben voorgedaan. Deze feiten en omstandigheden leveren dan een bevestiging op dat er van die wens eerder (en tijdig) is gebleken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat aangever [slachtoffer] op 17 februari 2022 aangifte heeft gedaan, waarin hij heeft aangegeven dat hij wil dat verdachte stopt met het plaatsen van berichten over hem. Daarnaast heeft hij in zijn aangifte aangegeven dat hij geïnformeerd wil worden over de voortgang van het opsporingsonderzoek en dat hij zijn schade op verdachte wenst te verhalen binnen het strafproces. Op 11 augustus 2022 heeft aangever telefonisch een aanvullende verklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat hij de aangifte ‘toen niet en nu niet in wilde trekken’. Daarna, te weten op 30 augustus 2022, heeft [slachtoffer] opnieuw aangifte gedaan tegen verdachte. In deze aangifte verwijst aangever naar zijn eerdere aangifte van 17 februari 2022 en geeft hij aan dat verdachte niet is gestopt met het plaatsen van berichten, zodat hij hiervan opnieuw aangifte wil doen.
Het hof is van oordeel dat uit voornoemde omstandigheden voldoende blijkt dat [slachtoffer] de wens had dat vervolging van de verdachte zou worden ingesteld en dat van deze wens binnen de drie-maandentermijn is gebleken. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 1 tenlastegelegde dwang heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij – kort samengevat – aangever zou hebben gedwongen te dulden dat hij hem meermalen mailde en smadelijke teksten en afbeeldingen over aangever via social media en internet verspreidde. De opsteller van de tenlastelegging heeft de pleegperiode hierbij beperkt tot ‘op of omstreeks’ 12 oktober 2021. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 10 en 11 oktober 2021 een mail naar aangever heeft verstuurd. Van berichten op social media of het internet die zijn geplaatst op of omstreeks 12 oktober 2021 is het hof niet gebleken.
Op grond van artikel 284 Sr is strafbaar, hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden.
Deze handelingen moeten wel van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden tot een zodanige psychische druk leiden dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kan bieden. Ook moet voor ogen worden gehouden dat het doel van artikel 284 Sr is gelegen in het voorkomen van een
ernstigeaantasting van de persoonlijke vrijheid, hetgeen onder meer meebrengt dat hinder of overlast in beginsel buiten de reikwijdte van deze strafbaarstelling valt. Bij de objectieve beoordeling van de ernst van de inbreuk op de persoonlijke vrijheid kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard, ernst, duur en intensiteit van de dwang.
Het hof is van oordeel dat het handelen van verdachte, zoals dat in deze vorm is tenlastegelegd, niet is aan te merken als strafbare dwang. Nu in de tenlastegelegde periode slechts sprake is geweest van twee mails, kan daarmee niet gezegd worden dat toen al sprake was van een
ernstigeaantasting van de persoonlijke vrijheid. Dat zou wellicht anders zijn geweest als voor een langere periode was gekozen, waarin meerdere van dit soort berichten waren verstuurd of op het internet geplaatst.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde smaad wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarnaast voert hij aan dat de verdachte geen beroep toekomt op de exceptie van artikel 261 lid 3 Sr.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde smaad, omdat hem een beroep toekomt op de exceptie van artikel 261 lid 3 Sr, dat het algemeen belang de tenlastelegging eiste. Hiertoe voert hij aan dat verdachte heeft gemeend een misstand die hemzelf en zijn zoon heeft geraakt, aan de kaak te moeten stellen. Daarnaast zou de verdachte geen minder ver gaande middelen hebben gehad had om zijn doel te bewerkstelligen. Daartoe wordt gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de mogelijkheid een klacht op grond van artikel 12 Sv in te dienen bij het hof, nu hij daar niet op is gewezen door de officier van justitie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij uit emotie de berichten over aangever heeft geplaatst, omdat hij met zijn rug tegen de muur stond. Op pagina 11 van het dossier bevindt zich verder een document waarin een e-mail van verdachte is opgenomen, met de tekst:
‘er is een zogenaamde artikel 12 procedure bij het openbaar ministerie ingediend inzake de mishandeling van september jongstleden.’Deze mail dateert van 15 mei 2017.
Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de berichten over aangever niet in het algemeen belang heeft geplaatst, maar dat hij deze berichten uit boosheid en emotie over zijn eigen situatie met zijn zoon heeft geplaatst. Daarnaast schieten de gebruikte bewoordingen naar het oordeel van het hof het algemeen belang voorbij. Gelet op de zich in het dossier bevindende e-mail van verdachte van 15 mei 2017, stelt het hof bovendien vast dat verdachte ook in 2017 al op de hoogte was van andere, minder ver gaande, mogelijkheden zoals het indienen van een klacht bij het gerechtshof op grond van artikel 12 Sv.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 1 november 2021 te [plaats 1] meermalen opzettelijk de eer en de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en afbeeldingen verspreid, door in voorgenoemde periode teksten en afbeeldingen via social media en internet, te weten: Twitter en Facebook, te verspreiden waarin onder andere steeds de suggestie wordt gedaan/gewekt dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben mishandeld door middel van onder andere de volgende inhoud en teksten en afbeeldingen:
- ' in 2016 ben ik door een jeugdwerker verwurgd ten kantore te [plaats 2] ';
- '(...) vloog de nieuwe en nog steeds huidige gezinsvoogd mij naar de keel en kneep die dicht!! [slachtoffer] [jeugdorganisatie] ", en daarbij een (foto)kopie van een door hem, verdachte, gedane aangifte van dit gestelde feit te voegen;
- ' Op 22 september 2016 ben ik door gezinsvoogd [slachtoffer] van het [jeugdorganisatie] verwurgd';
en bij bovenstaande posts meermalen vertrouwelijke processtukken, een aangifte en brieven afkomstig van, dan wel verstuurd namens, [slachtoffer] en [jeugdorganisatie] , te plaatsen en verspreiden;
3.
hij in de periode van 1 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 te [plaats 1] meermalen de eer en de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en afbeeldingen verspreid, door in voorgenoemde periode teksten en afbeeldingen via social media en internet, te weten: Twitter, te verspreiden waarin onder andere steeds de suggestie wordt gedaan/gewekt dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en mishandeld door middel van onder andere de volgende inhoud en teksten en afbeeldingen:
- ' Voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] verwurgde mij in 2016 in een klein kamertje te [plaats 2] . Hij dreigt met aangifte inzake smaad en laster', en/of: 'Je zult er mee moeten leren leven. Een psychopaat vliegt je naar de keel knijpt die dicht. Gegil en paniek bij de getuige en dan pas laat hij los.';
- ' En weer beklaagd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] bescherming en veiligheid zich over het feit dat ik hem wil aanpakken voor de verwurging op 23 september 2016 in het bijzin van getuigen. Typisch voor de psychopaat die hij is.';
- ' De voogd van mijn zoon verwurgde mij nadat hij het met woorden niet redde'.
- '(...) Dan pas laat voogd [slachtoffer] mij los. (...) Ik, 1.73 65 kilo lig met een bijna twee meter en zeker 90 kilo zware compleet uit zijn plaat gaande psychopaat in de gang van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] ';
- ' [slachtoffer] vergeet dat maar. Al moet ik hemel en aarde bewegen jij gaat voor schut wegens het mij verwurgen en de misdrijven daarna begaan'.;
- ' Tot 2 x toe, eergisteren nog met aangetekende brief, heeft gezinsvoogd [slachtoffer] mij bedreigt met aangifte inzake smaad en laster. Daarmee maakt deze verwurgende psychopaat op mij geen indruk.';
- ' De verwurgende psychopaat eist dat niemand zijn gedrag benoemt.';
- ' Op 16 september 2016 verwurgde [slachtoffer] voogd over mijn zoon mij in het kantoor van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] . De zaak is op 7 september aangemeld bij landelijkmeldpunt zorg';
- ' [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] in de psychiatrie heet dat grootheidswaanzin en valt onder bipolaire stoornissen. Deze bipolair gestoorde man gaat zover zijn paranoïde waan desnoods met fysiek geweld, een verwurging op het kantoor van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] , kracht bij te zetten’.;
- ' Op 22 september 2016 verwurgde [slachtoffer] mij';
en bij bovenstaande posts meermalen vertrouwelijke processtukken, een aangifte en brieven afkomstig van, dan wel verstuurd namens, [slachtoffer] en [jeugdorganisatie] te plaatsen en te verspreiden;
4.
hij in de periode van 1 april 2022 tot en met 6 april 2022 te [plaats 1] meermalen opzettelijk de eer en de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en afbeeldingen verspreid door in voorgenoemde periode teksten en afbeeldingen via social media en internet, te weten: Twitter en Facebook te verspreiden waarin steeds de suggestie wordt gedaan dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en mishandeld door middel van onder andere de volgende inhoud en teksten en afbeeldingen:
- ' De verwurgende voogd wenst géén gesprek'.;
- ' Gezinsvoogd gaat over tot verwurging als woorden te kort schieten en op vragen geen antwoorden meer zijn'.;
- ' [slachtoffer] en man met agressiestoornis werkzaam als voogd bij [jeugdorganisatie] te [plaats 2] heeft aangifte gedaan'.;
- ' Gaat het echt gebeuren dat het OM mij wederom vervolgt terwijl de verwurgende [slachtoffer] los gelaten blijft worden op jongeren en kinderen'.;
- ' Voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] die mij een half jaar daarvoor verwurgde (zie afbeelding)';
- ' Nee [slachtoffer] , zo interessant ben je echt niet lulhannes';
bij bovenstaande posts meermalen vertrouwelijke processtukken en een aangifte en brieven afkomstig van, dan wel verstuurd namens, [slachtoffer] en [jeugdorganisatie] en een plaatje van twee opgestoken middelvingers te plaatsen en te verspreiden;
5.
hij op 18 mei 2022 te [plaats 1] opzettelijk de eer en de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en afbeeldingen verspreid, door teksten en afbeeldingen via social media en internet te weten: Twitter, te verspreiden waarin onder andere de suggestie wordt gedaan/gewekt dat die [slachtoffer] hem, verdachte, zou hebben verwurgd en mishandeld door middel van onder andere de volgende inhoud en teksten en afbeeldingen:
- ' Op donderdag 22 september 2016 werd ik verwurgd door voogd [slachtoffer] van [jeugdorganisatie] te [plaats 2] ';
en daarbij vertrouwelijke processtukken, te weten: een aangifte te plaatsen en te verspreiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
smaad.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor alle aan hem tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een geheel voorwaardelijke straf, mede gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop, passend is en hij heeft zich in zoverre aangesloten bij de eis van de advocaat-generaal.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en uit de rapportage van de reclassering van 11 juli 2023. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan smaad, door berichten op Facebook en Twitter te plaatsen waarin hij aangever beschuldigt mishandeling jegens hem te hebben gepleegd. Door het plaatsen van de berichten op voor het publiek toegankelijke plaatsen, als Facebook en Twitter heeft verdachte het recht van aangever op bescherming van zijn eer en goede naam geschonden. Aangever is met verdachte in contact gekomen vanuit zijn rol als jeugdbeschermer. Dat verdachte vanuit zijn onvrede over dit contact meermaals op deze manier moedwillig heeft gemeend aangever in een kwaad daglicht te stellen rekent het hof hem aan. In zoverre is de gekozen strafmodaliteit door de politierechter goed te volgen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de justitiële documentatie van 20 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast blijkt uit dit uittreksel dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft van verdachte de voorzichtige indruk gekregen dat er sprake is van enige zelfreflectie en hij niet in herhaalgedrag wil vervallen.
Gelet op het vorenstaande, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, de ouderdom van de feiten en vooral om verdachte te stimuleren niet opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen, acht het hof – evenals de raadsman en de advocaat-generaal – een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 10 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.