Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de raad voor de kinderbescherming,
,
[de vader](de vader),
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2017 en 2020. De moeder van de kinderen was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 11 december 2024 had bepaald dat de kinderen in een gezinshuis moesten wonen tot 6 december 2025. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de opvoeding van de kinderen zorgvuldig overwogen, waarbij het opvoedperspectief van de kinderen centraal stond. De moeder had in de periode van december 2023 tot februari 2024 samen met de kinderen in een ouderschapsbeoordeling gezeten, maar de relatie met de vader was in februari 2024 verbroken. De moeder had een negatieve ouderschapsbeoordeling ontvangen en de kinderen stonden sinds september 2024 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, gezien haar voorgeschiedenis en de zorgen die er al vanaf de geboorte van de kinderen waren. De moeder had eerder al hulpverlening gehad, maar er was geen verbetering in de opvoedsituatie. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder af, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en begeleiding, en het hof achtte het niet realistisch dat de moeder hen nu de zorg kan bieden die zij nodig hebben.