ECLI:NL:GHARL:2025:2284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.349.933/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2024. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen, maar de kinderrechter in de rechtbank Gelderland had dit verzoek afgewezen. De Raad was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 werd duidelijk dat er ernstige zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de moeder, die al zes kinderen heeft van drie verschillende vaders, waarvan vier uit huis zijn geplaatst. Het hof oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de zorg die nodig is om deze bedreiging weg te nemen niet door de ouders wordt geaccepteerd. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en stelde de minderjarige onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, met ingang van 15 april 2025 tot 15 april 2026. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.933
(zaaknummer rechtbank Gelderland 442718)
beschikking van 15 april 2025
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna: samen de ouders en ieder afzonderlijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 november 2024, uitgesproken onder het hiervoor vermelde zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 januari 2025;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Rietjens van 13 februari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat.
2.3
Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling laten weten het Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming (verder ook: het LET) dat betrokken is bij de andere kinderen van de moeder in deze zaak ten onrechte als belanghebbende te hebben aangemerkt. Het LET is daarom ten onrechte in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. Van deze gelegenheid heeft het LET overigens geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2024. De vader heeft [de minderjarige] erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De raad is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar alsnog toe te wijzen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland te Apeldoorn te belasten met de uitvoering daarvan.
4.3
De ouders voeren verweer en vragen het hof de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast vragen de ouders het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders in staat zijn binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog toewijzen voor de duur van een jaar. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.3
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat er reële zorgen zijn over de situatie waarin [de minderjarige] opgroeit. Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat die zorgen wel een ernstige ontwikkelingsbedreiging opleveren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment geen zicht is op de inmiddels zeven maanden oude [de minderjarige] , terwijl hij opgroeit in een opvoedomgeving bij de moeder waar veel zorgen over zijn. Uit de raadsrapportage blijkt dat de moeder zes kinderen heeft van drie verschillende vaders. De oudste is op éénjarige leeftijd overleden. Vier kinderen (8, 7, 6 en 4 jaar) zijn uit huis geplaatst. De oudste van hen verblijft in een jeugdinstelling en krijgt zeer intensieve één op één begeleiding. De andere drie kinderen verblijven gezamenlijk in een gezinshuis. Alle partijen zijn het er over eens dat deze vier kinderen ernstig beschadigd zijn en forse gedragsproblemen hebben. De moeder legt de reden daarvoor grotendeels buiten zichzelf en vooral bij de vader van deze kinderen. Duidelijk is echter dat de moeder niet heeft kunnen voorkomen dat deze kinderen zijn opgegroeid in een onveilige situatie en zij ernstig beschadigd zijn geraakt. De forse gedragsproblemen van de kinderen zijn volgens de moeder vooral veroorzaakt door de uithuisplaatsing. Dit alles maakt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. De zorgen van de raad gaan niet over de verzorging van [de minderjarige] , maar uit de rapportage komen wel zorgen naar voren over het vermogen van de moeder om voldoende aan te sluiten bij de (emotionele) behoeften van de kinderen, grenzen te stellen en over haar hechtingsrelatie met de kinderen. Daarbij komt dat de moeder heeft laten weten dat zij last heeft van trauma’s als gevolg van de relatie met de vader van haar andere kinderen, waarvoor zij traumabehandeling nodig heeft. Voor het hof is onduidelijk welke gevolgen dat heeft voor de draagkracht van de moeder. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten veel steun te hebben aan de vader, met wie zij niet samenwoont, maar over de opvoedvaardigheden van de vader is niks bekend. De vader is momenteel bovendien in afwachting van het hoger beroep in een lopende strafzaak, zodat onduidelijk is wat de rol van de vader na de uitspraak in die zaak in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] kan en zal zijn.
5.4
Gelet op het voorgaande acht het hof het belangrijk dat er zicht komt op de opvoedingsmogelijkheden van zowel de moeder als de vader. De rechtbank ging er -evenals alle betrokkenen- van uit dat er tijdens de opname van het gezin in de gezinskliniek [plaats1] in december 2024, ten behoeve van onderzoek naar een eventuele thuisplaatsing van de oudste vier kinderen, ook zicht zou komen op de situatie van [de minderjarige] en op de opvoedvaardigheden van de vader. De ouders wilden graag meewerken aan die opname. Doordat de opname vanwege contra-indicaties niet is doorgegaan, kwam echter ook de mogelijkheid om op die manier zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [de minderjarige] te vervallen. De moeder heeft gesteld dat er op dit moment geen zorgen zijn over [de minderjarige] nu er met de vader een heel andere opvoedsituatie is dan die haar andere kinderen bij haar thuis hadden. Zij vindt dat de raad zijn oordeel dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd ten onrechte enkel baseert op zorgen over de oudste kinderen in een heel andere situatie. Naar het oordeel van het hof miskent de moeder daarmee haar eigen aandeel in de opvoedomgeving waarin haar andere kinderen onder haar toeziend oog zwaar beschadigd zijn geraakt. Om zicht te krijgen op de mogelijkheden en eventuele beperkingen van de moeder, is de moeder ook gevraagd een psychodiagnostisch onderzoek te laten verrichten. Hoewel de moeder zegt hier open voor te staan, wil zij daar enkel onder strikte voorwaarden aan meewerken, waardoor een dergelijk onderzoek tot op heden niet heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad in dat kader laten weten dat de moeder in het verleden vaker voorwaarden heeft gesteld aan het inzetten van hulpverlening, waaruit blijkt dat de moeder moeite heeft met het accepteren van hulpverlening.
5.5
Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat er in het vrijwillig kader voldoende zicht zal komen op de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Dat is wel nodig gezien de ernst van de beschadigingen die de oudste kinderen in de opvoedsituatie bij de moeder hebben opgelopen en de onduidelijkheid met betrekking tot haar opvoedcapaciteiten en de mogelijkheden en de rol van de vader in de opvoeding. Het hof is van oordeel dat het feit dat [de minderjarige] opgroeit binnen een andere relatie dan de oudste kinderen en hij op dit moment geen kindsignalen laat zien, niet betekent dat (zolang zicht op zijn opvoedsituatie ontbreekt) ten aanzien van hem geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De moeder heeft nog naar voren gebracht dat er toezicht is vanuit het netwerk van de ouders en de huisarts, die kunnen ingrijpen als dat nodig is. Het hof acht dat in deze situatie echter onvoldoende. Het is van belang dat er professioneel en deskundig toezicht is op de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat snel en adequaat hulp geboden kan worden als dat nodig is. Het hof begrijpt het wantrouwen van de ouders tegen een ondertoezichtstelling in verband met de uithuisplaatsing van de andere kinderen, maar benadrukt dat het doel van de maatregel is dat er zicht komt op de opvoedingssituatie van [de minderjarige] en dat hij - eventueel met hulp- bij de ouders kan opgroeien.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 november 2024 en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland te Apeldoorn met ingang van 15 april 2025 tot 15 april 2026;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 15 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.