ECLI:NL:GHARL:2025:2287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.346.289/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming professionele curator in afwijking van voorkeur betrokkene en wettelijke voorkeur

In deze zaak gaat het om de benoeming van een curator voor [naam1], die onder curatele is gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Verzoekers, de broer en neef van [naam1], hebben verzocht om henzelf tot curator te benoemen, maar de kantonrechter heeft [verweerder] B.V. benoemd. De verzoekers zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 gehouden, waarbij de verzoekers en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van [verweerder] en de advocaat van [naam1]. Het hof heeft vastgesteld dat [naam1] in verschillende stadia van de procedure wisselend heeft gecommuniceerd over zijn voorkeur voor de curator. Het hof oordeelt dat er gegronde redenen zijn om af te wijken van de voorkeur van [naam1] en de wettelijke voorkeur voor de benoeming van een curator. De verzoekers hebben onvoldoende inzicht in de complexe zorgsituatie van [naam1] en er is sprake van een verstrengeling van financiële belangen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de verzoekers af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.289
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11053483)
beschikking van 15 april 2025
inzake
[verzoeker1],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[verzoeker2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna: samen de verzoekers en ieder afzonderlijk [verzoeker1] en [verzoeker2] ,
advocaat: mr. J.A.J. Hendriks,
en
[verweerder] B.V.
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: [verweerder] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. M.A. Smits.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind, zittingsplaats Zutphen van 25 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 september 2024;
- een bericht van mr. Hendriks van 3 oktober 2024 met als bijlage gedingstuk B;
- een journaalbericht van mr. Smits van 5 november 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Wees van 24 januari 2025;
- een journaalbericht van mr. Hendriks van 14 februari 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Wees van 20 februari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de verzoekers, bijgestaan door mr. N.T. Vogelaar, als waarnemer van mr. Hendriks;
- twee vertegenwoordigers van [verweerder] , bijgestaan door hun advocaat;
- [naam1] , bijgestaan door zijn advocaat.
Het hof heeft aan de vrouw van [verzoeker1] bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

3.De feiten

3.1
[naam1] is geboren [in] 1966. Verzoekers zijn respectievelijk de broer en de neef van [naam1] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 15 april 2024, hebben de verzoekers de kantonrechter verzocht om [naam1] onder curatele te stellen met benoeming van henzelf tot curator.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [naam1] met ingang van de bestreden beschikking onder curatele gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand en [verweerder] tot curator benoemd.
4.2
De verzoekers zijn het niet eens met die beslissing voor zover het de benoeming van [verweerder] betreft. Zij zijn met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de benoeming van [verweerder] betreft en -uitvoerbaar bij voorraad- hen gezamenlijk dan wel een van hen tot curator te benoemen.
4.3
De curator voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:383 lid 2 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot curator benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot curator benoemd.
5.2
Het hof stelt vast dat [naam1] in de verschillende stadia van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep zich wisselend heeft uitgelaten over zijn voorkeur voor de persoon van de curator en dat zijn uitlatingen door de verschillende partijen verschillend worden geïnterpreteerd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [naam1] gezegd dat hij wil dat zijn familie zijn belangen behartigt. Het hof is echter van oordeel dat gegronde redenen zich tegen een benoeming van [verzoeker1] en/of [verzoeker2] verzetten. Een onafhankelijke en deskundige curator dient de belangen van [naam1] te behartigen. Het hof legt dat hierna uit.
5.3
[naam1] is jaren geleden gediagnosticeerd met de ziekte van Huntington en verblijft al geruime tijd met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang in het Huntingtonexpertisecentrum [naam2] in [plaats2] . De gezondheid van [naam1] gaat achteruit, waardoor hij steeds minder kan en hem ook beperkingen (moeten) worden opgelegd. De regelgeving met betrekking de (onvrijwillige) zorg is complex en vergt een zekere deskundigheid. Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de verzoekers voldoende inzicht hebben in de consequenties van de Wet zorg en dwang en de beperkingen die de achteruitgang in de gezondheid van [naam1] met zich meebrengt. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over (de gevolgen van) de rechterlijke machtiging en de ziekte van [naam1] . Gebleken is dat de maatregelen die de instelling in dat kader neemt, door de verzoekers ten onrechte worden gezien als beperkingen opgelegd of geïnitieerd door de curator. Verzoekers hebben moeite met de uitvoering van de zorg voor [naam1] door [naam2] en de beperkingen die [naam1] worden opgelegd. Die beperkingen vloeien volgens [verweerder] echter voort uit de ziekte van [naam1] en zijn afnemende (geestelijke) gezondheidstoestand. De verzoekers zijn al langere tijd betrokken bij de ziekte van [naam1] en hebben aangegeven ook bij de zorg voor hem betrokken te willen blijven. Het hof benadrukt dat niets hen belet om mee te denken over de zorg over [naam1] en om er -binnen de mogelijkheden- voor [naam1] te zijn. De verantwoordelijkheid voor de zorg dient echter niet (meer) bij hen te liggen, maar bij een neutrale professional.
5.4
Daar komt bij dat ook in financieel opzicht sprake is van een complexe situatie. [naam1] heeft samen met [verzoeker1] een (familie)bedrijf waarin zij beiden voor 50% aandeelhouder zijn. [verzoeker2] is in loondienst van dit bedrijf. [naam1] en [verzoeker1] zijn daarnaast in privé tezamen eigenaar van diverse onroerende zaken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [verzoeker1] en [verzoeker2] benadrukt dat er wat hen betreft geen sprake is van enige belangenverstrengeling, nu zij allen een gezamenlijk belang hebben. Dat belang bestaat er volgens de verzoekers uit dat het goed gaat met het familiebedrijf, zodat de volgende generatie het op termijn kan overnemen. [verzoeker1] en [verzoeker2] benadrukken dat zij trouw de maandelijkse (management)fee aan [naam1] uitbetalen. Wat daarvan ook zij, verzoekers miskennen dat [naam1] op dit moment of in de toekomst een ander belang kan hebben dan zijn broer en/of neef. [naam1] heeft geen kinderen aan wie hij zijn aandeel in het bedrijf kan nalaten en denkbaar is dat het voor hem juist van belang kan zijn om op enig moment over meer liquide middelen te beschikken, bijvoorbeeld door het verkopen van (een deel van) het familiebedrijf of onroerend goed.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verweerder] laten weten dat de verzoekers tot op heden geen volledige inzage hebben gegeven in de financiële situatie van [naam1] . De gegevens die [verweerder] tot nu toe wel van de verzoekers heeft gekregen roepen ook nadere vragen op. Zo staat er zo’n € 900.000,- aan vorderingen open in de beheer bv van [naam1] , terwijl onduidelijk is wie de debiteuren zijn en waarom deze vorderingen tot nu toe niet zijn geïnd. Mogelijk zou ook sprake zijn van een lening van [naam1] aan [verzoeker2] , wat door [verzoeker2] overigens wordt ontkend. Dat de verzoekers onvoldoende openheid geven over de financiële situatie van [naam1] is zorgelijk en maakt dat er op dat vlak nog veel onduidelijk is. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van een verstrengeling van financiële belangen tussen [naam1] en de verzoekers die een risico vormen voor een neutrale belangenbehartiging.
5.5
Het hof wijkt gelet op het vorenstaande af van de door [naam1] geuite voorkeur en (vervolgens) de wettelijke voorkeur voor de benoeming van een curator. Met de kantonrechter acht het hof de benoeming van een neutrale professionele curator aangewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind, zittingsplaats Zutphen van 25 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 15 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.