ECLI:NL:GHARL:2025:2360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.345.213
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2018, van ouders die gescheiden zijn. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft eerder alleen het gezag over de minderjarige uitgeoefend, terwijl de vader, die de minderjarige heeft erkend, verzoekt om gezamenlijk gezag. De rechtbank Gelderland had in een eerdere beschikking op 7 juni 2024 bepaald dat de ouders gezamenlijk belast worden met het gezag en een zorgregeling heeft vastgesteld. De moeder is in hoger beroep gekomen, omdat zij van mening is dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag en dat de communicatie tussen de ouders problematisch is. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2025 heeft de raad voor de kinderbescherming geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de positieve ontwikkelingen tussen de ouders en het belang van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd, uitsluitend ten aanzien van de zorgregeling, en heeft een nieuwe zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige bij de vader verblijft op bepaalde dagen en de ouders de vakanties en feestdagen in onderling overleg verdelen. De kosten van de procedure zijn voor eigen rekening van de partijen vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.213/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434701)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Roossien,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.P. Quist.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 28 augustus 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 24 oktober 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 25 oktober 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 5 maart 2025 met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 6 maart 2025 met een productie;
  • een journaalbericht namens de moeder van 12 maart 2025 met een productie;
  • een journaalbericht namens de man van 13 maart 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Tot de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
[de minderjarige] heeft van 17 februari 2021 tot 28 september 2023 onder toezicht gestaan van Stichting Jeugdbescherming Gelderland.
3.3
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • bepaald dat de moeder en de vader gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag, en
  • bepaald dat de verdeling van zorg- en opvoedingstaken nader wordt vormgegeven met behulp van de gezinsvoogd in een vorm en frequentie die in het belang van [de minderjarige] is, uiterlijk beginnend met een eerste contactmoment tussen [de minderjarige] en de vader binnen een maand na de beslissing van de rechtbank.
3.4
Bij beschikking van 19 oktober 2021 heeft dit hof de beslissing van de rechtbank van 24 maart 2021 ten aanzien van het gezag vernietigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] ; en
  • de beschikking van 24 maart 2021 in die zin gewijzigd dat als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • met ingang van week 21 voor de duur van één maand: op de dinsdagen om de week uit school tot na het avondeten om 18.30 uur,
  • vervolgens na één maand: (bovenop de bestaande regeling op dinsdag om de week) om de week van zaterdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur ( [de minderjarige] overnacht bij de vader), en
  • er wordt toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] uiterlijk november 2024 een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede op dinsdag uit school tot na het avondeten om 18.30 uur bij de vader verblijft;
  • waarbij voor de vakanties en feestdagen geldt dat [de minderjarige] de komende (hof: 2024) zomervakantie in de laatste twee weken van augustus een paar dagen (met overnachting) bij de vader verblijft waarbij de vader [de minderjarige] zal ophalen en terugbrengen en de ouders met ingang van november 2024 de vakanties en (christelijke) feestdagen in onderling overleg zullen verdelen.
Daarnaast heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] en een omgangsregeling vast te stellen met inachtneming van hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof om het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen.
4.4
Bij beschikking van 28 november 2024 heeft dit hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
4.5
De vader heeft op 6 maart 2025 een aanvullend verzoek geformuleerd. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat alle vakanties (voorjaarsvakantie/meivakantie/zomervakantie/herfstvakantie/ kerstvakantie), alsmede de christelijke feestdagen tussen partijen bij helfte worden verdeeld waarbij de [de minderjarige] de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder verblijft.

5.De motivering van de beslissing

Aanvullend verzoek vader
5.1
Het hof stelt vast dat de vader in hoger beroep uitsluitend verweer heeft gevoerd en geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De vader heeft het hof dus niet verzocht de beslissing van de rechtbank te wijzigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank het verzoek in eerste aanleg van de vader om de vakanties en feestdagen te verdelen heeft toegewezen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vader niet ontvankelijk is in zijn aanvullend verzoek , zodat het hof dat verzoek zal afwijzen.
De journaalberichten namens de moeder en de vader van 12 en 13 maart 2025 die een reactie zijn op het aanvullende verzoek laat het hof buiten beschouwing.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder voert in hoger beroep aan dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag. Er is geen contact en overleg mogelijk tussen de ouders, Ieder contact tussen de moeder en de vader triggert het trauma van de moeder en geeft spanningen. Ook het gebrek aan communicatieve vaardigheden van de vader staat aan het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen in de weg.
De vader stelt dat er veel veranderd is sinds de beschikking van het hof in 2021. De ouders zijn al een stuk verder gekomen. Er is tussen ouders geen rechtstreekse communicatie mogelijk. Dat wil de moeder niet. Hij staat daar wel voor open, maar respecteert de grenzen van de moeder. De vader betwist dat hij over onvoldoende communicatieve vaardigheden beschikt. De ouders staan open voor hulpverlening bij de communicatie. Hij wil graag mede het gezag over [de minderjarige] behouden, niet alleen vanwege gezamenlijke verantwoordelijkheid voor gezagsbeslissingen maar ook om betrokken te worden bij hulpverlening voor [de minderjarige] .
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. Partijen hebben een lange, belaste, voorgeschiedenis en hebben sindsdien grote stappen gezet. De raad heeft de ouders gecomplimenteerd dat zij dit punt hebben bereikt. De vader en [de minderjarige] hebben regelmatig contact en de moeder stimuleert [de minderjarige] ook in het contact met de vader. De raad heeft verder verklaard dat het een gegeven is dat de moeder een kwetsbare ontwikkeling heeft doorgemaakt, waarbij zij PTSS heeft ontwikkeld. De moeder heeft hier langdurig hulpverlening voor gehad, maar desondanks vindt de moeder het erg moeilijk om met de vader te worden geconfronteerd. Dat is een lastige situatie voor [de minderjarige] . Aan de andere kant heeft de moeder grote stappen gezet. Zo is de moeder zelfstandig gaan wonen, heeft zij een vaste relatie en is de hulpverlening afgebouwd. De moeder heeft volgens de raad tijd nodig om vertrouwen te krijgen. De problematiek die de moeder nu nog ervaart, zal zij ook ervaren als er geen gezamenlijk gezag is. Daarnaast zijn er geen contra-indicaties om de vader niet naast de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] . De raad heeft tot slot verklaard dat gezamenlijk gezag naar [de minderjarige] uitdraagt dat beide ouders samen de ouders zijn van [de minderjarige] . Al deze omstandigheden maken dat de raad heeft geadviseerd om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de ouders samen moeten worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Het hof onderschrijft in dit kader ook het advies van de raad. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de ouders sinds het beëindigen van hun relatie al grote stappen hebben gemaakt ten behoeve van [de minderjarige] . Het hof heeft er oog voor dat de ouders van ver komen en dat zij op dit moment nog niet in staat zijn zonder de hulp van derden beslissingen te nemen. Bovendien vinden de overdrachten van [de minderjarige] van de moeder naar de vader nog onder begeleiding plaats. Tegelijkertijd ziet het hof twee betrokken ouders die allebei open staan voor hulpverlening en die in staat zijn om in het belang van [de minderjarige] te handelen. De vader en [de minderjarige] zien elkaar op regelmatige basis en zij bouwen samen een band op. De moeder stimuleert [de minderjarige] bovendien in het contact met de vader. Het hof gaat er ook vanuit dat ouders de positieve ontwikkeling zullen doorzetten, al dan niet via het SCHIP-traject of het traject van parallel ouderschap.
Zorgregeling
5.6
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.7
Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen eensluidend verklaard dat zij uitvoering geven aan de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld.
5.9
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de huidige zorgregeling in stand te laten. Deze zorgregeling is in duur en frequentie in het belang van [de minderjarige] . De raad heeft wel geadviseerd dat de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt uit school, zodat er minder wisselmomenten en daarmee minder spanning voor [de minderjarige] is. De raad heeft de verwachting uitgesproken dat de zorgelijke signalen die [de minderjarige] nu laat zien, zullen afnemen als de spanning afneemt.
5.1
De moeder legt aan haar verzoek in hoger beroep ten grondslag dat zij geen bezwaar heeft tegen het contact tussen de vader en [de minderjarige] , maar zij vindt dat het contact te snel is opgebouwd. [de minderjarige] laat volgens de moeder vaak zorgelijk gedrag zien als hij naar de vader gaat of als hij weer terug thuis komt. De moeder meent daarom dat de communicatie tussen de ouders eerst moet worden genormaliseerd voordat sprake kan zijn van de opgebouwde zorgregeling.
5.11
De vader herkent zich niet in het door de moeder geschetste beeld. [de minderjarige] heeft het leuk bij de vader en wil juist meer tijd met de vader doorbrengen. De vader ziet daarom graag dat de huidige zorgregeling in stand blijft. Partijen hebben er namelijk lang aan gewerkt om deze zorgregeling tot stand te brengen. Als de zorgregeling afhankelijk is van de communicatie tussen partijen, is het feitelijk de moeder die bepaalt wanneer de zorgregeling wordt uitgebreid. De vader kan zich daar niet in vinden.
5.12
Het hof overweegt dat partijen al langdurig van mening verschillen welke invulling van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling zorgvuldig is vastgesteld met een duidelijke opbouw. Het hof ziet in de door de moeder aangevoerde zorgsignalen van [de minderjarige] geen aanleiding om de zorgregeling in duur of frequentie terug te brengen. Het hof onderschrijft in dit kader het advies van de raad. Het ligt op de weg van de moeder dat zij leert vertrouwen en gaat ervaren dat [de minderjarige] graag bij zijn vader is. Daardoor kan de spanning bij de moeder afnemen en kan [de minderjarige] een meer onbelast contact met zijn vader hebben.
5.13
De moeder heeft er tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd dat de vader [de minderjarige] in het omgangsweekend op vrijdag uit school ophaalt, zodat het aantal wisselmomenten en daarmee de spanning voor [de minderjarige] afneemt. Het hof vindt dit in het belang van [de minderjarige] en zal dienovereenkomstig beslissen.
5.14
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling in zijn geheel vernietigen en de zorgregeling opnieuw vaststellen.
Proceskostenveroordeling
5.15
De vader verzoekt het hof om de moeder te veroordelen in de kosten van hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen. De vader voert aan dat de moeder veelvuldig jegens hem procedeert. De moeder procedeert op basis van gefinancierde rechtsbijstand, maar de vader wordt geconfronteerd met een zware financiële belasting.
5.16
Het hof zal het verzoek om de moeder in de proceskosten te veroordelen afwijzen. Het hof overweegt dat partijen zich al langdurig in een ingewikkelde situatie bevinden, waarbij zij verschillend denken over wat het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof is niet gebleken dat de moeder misbruik van recht heeft gemaakt door deze verschillen aan inzicht, die door beide partijen als ingrijpend worden ervaren, in hoger beroep aan de rechter ter beoordeling voor te leggen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 juni 2024, uitsluitend ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede op dinsdag uit school tot na het avondeten om 18.30 uur;
  • waarbij voor de vakanties en feestdagen geldt dat de ouders met ingang van november 2024 de vakanties en (christelijke) feestdagen in onderling overleg zullen verdelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.