ECLI:NL:GHARL:2025:2361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.349.772
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind dat is ingesteld over zijn goederen. Het hof verwijst naar een eerdere beschikking van de kantonrechter van 15 november 2024, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. [verzoeker] heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij stelt dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig is en dat hij in staat is zijn financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoeker] weliswaar enkele financiële handelingen zelfstandig verricht, maar dat er nog steeds onvoldoende inzicht is in zijn financiële verplichtingen. Het hof heeft geconcludeerd dat het bewind noodzakelijk blijft ter bescherming van [verzoeker]. De communicatieproblemen tussen [verzoeker] en de bewindvoerder zijn niet voldoende reden om het bewind op te heffen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van [verzoeker] afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.772
(zaaknummers rechtbank Gelderland 11221068 en 11221076)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.M. Hoelbeek,
en
[verweerster],
gevestigd te [plaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de broer],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, team bewind) van 15 november 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
Deze beschikking wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 januari 2025;
  • een brief van de bewindvoerder van 24 februari 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1993.
3.2
Bij beschikking van 15 augustus 2012 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Daarnaast is een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] .
3.3
Bij beschikking 9 oktober 2023 heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om het bewind op te heffen afgewezen. Bij beschikking van 9 april 2024 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.4
[verzoeker] heeft in eerste aanleg verzocht zowel het bewind als het mentorschap op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen; en
  • het mentorschap ten behoeve van [verzoeker] met ingang van 1 december 2024 opgeheven.
4.2
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over het bewind te vernietigen, het bewind alsnog op te heffen en de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Bewindvoerder ter zitting in eerste aanleg niet rechtsgeldig vertegenwoordigd (grief 1)
5.1
De bewindvoerder is in eerste aanleg vertegenwoordigd door de heer [naam1] . [verzoeker] voert aan dat niet is gebleken dat de heer [naam1] gerechtigd was om namens de bewindvoerder op te treden, zodat aan zijn verklaringen geen rechtskracht toekomen. Daarom hadden de verklaringen van de heer [naam1] niet worden mogen meegewogen in de beslissing van de kantonrechter. Deze processuele fout is volgens [verzoeker] van dien aard dat de bestreden beschikking om die reden al moet worden vernietigd.
5.2
Het hof wijst op de inhoud van de brief van mevrouw [naam2] , namens de bewindvoerder, van 24 februari 2025. Hierin is te lezen dat [verzoeker] - spijtig genoeg - is geconfronteerd met verschillende contactpersonen. De bewindvoerder probeert de wisselingen in het aantal contactpersonen tot een minimum te beperken.
Wat er ook zij van de bevoegdheid van de heer [naam1] om in eerste aanleg namens de bewindvoerder op te treden, het hoger beroep strekt er mede toe om fouten in eerste aanleg te herstellen. Nu [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft erkend dat mevrouw [naam2] zijn contactpersoon bij de bewindvoerder is en hij ook verder geen bezwaar heeft gemaakt dat zij het woord namens de bewindvoerder heeft gevoerd, gaat het hof aan de stelling over de rechtmatige vertegenwoordiging voorbij.
De kantonrechter heeft ten onrechte nagekomen stukken geaccepteerd, terwijl dit strijd opleverde met de goede procesorde (grief 2)
5.3
Voor zover [verzoeker] in hoger beroep aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte acht heeft geslagen op het verslag Afbouwtraining Zelf aan de Slag, omdat [verzoeker] hier niet adequaat op heeft kunnen reageren, overweegt het hof dat [verzoeker] in hoger beroep alsnog in de gelegenheid is gesteld om zowel schriftelijk als mondeling op dit stuk te reageren. [verzoeker] heeft daarvan ook gebruik gemaakt. Het hoger beroep strekt er mede toe in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de rechter zijn gemaakt. Voor zover dus al sprake zou zijn van een verzuim, is dit verzuim in hoger beroep hersteld.
Opheffing bewind (grief 3)
5.4
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.5
In de beschikking van 9 april 2024 heeft dit hof de afwijzende beslissing van de kantonrechter op een eerder verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind bekrachtigd. [verzoeker] heeft in die procedure aangevoerd dat er geen noodzaak meer bestaat voor het bewind, omdat hij zelf zijn financiën kan beheren. Bovendien, zo heeft [verzoeker] in die procedure aangevoerd, is het bewind niet langer zinvol, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de bewindvoerder. Het hof heeft in de beschikking van 9 april 2024 overwogen dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat het bewind niet langer noodzakelijk dan wel zinvol is. [verzoeker] heeft zijn stellingen, tegenover de betwisting door de bewindvoerder, ook niet met stukken onderbouwd. Daarmee heeft [verzoeker] volgens het hof in die procedure niet voldaan zijn stelplicht.
5.6
Ook in deze procedure in hoger beroep stelt [verzoeker] dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig is. Door [verzoeker] wordt niet met stukken onderbouwd dat er niet langer sprake is van een geestelijke en/of lichamelijke toestand die maakt dat een onder bewindstelling gerechtvaardigd is. Wanneer [verzoeker] stelt dat die grond niet meer aanwezig is, ligt het op zijn weg deze stelling te onderbouwen. Een zodanige onderbouwing ontbreekt.
Voor zover [verzoeker] ter onderbouwing aanvoert dat hij inmiddels in staat is zijn financiën volledig zelfstandig te beheren, is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende om daarmee aan te tonen dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig is.
Zo voert [verzoeker] ter onderbouwing nog aan dat hij de “Afbouwtraining Zelf aan de Slag” met positief resultaat heeft afgerond. Ook dit argument is al door [verzoeker] naar voren gebracht in de voornoemde procedure bij dit hof. Het hof stelt vast dat [verzoeker] dit traject weliswaar heeft doorlopen, maar in de terugkoppeling van 1 maart 2024 (productie 7 bij het beroepschrift) is ook te lezen dat [verzoeker] nog weinig kennis heeft over verzekeringen, belastingen en zijn inkomsten en uitgaven. Dit beeld wordt ook in dit hoger beroep opnieuw bevestigd door de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [verzoeker] al een deel van zijn financiën, waaronder diverse betalingen, zelfstandig doet en dat dit goed gaat. Hierin geeft de bewindvoerder [verzoeker] ook de nodige vrijheid. Het behartigen van vermogensrechtelijke belangen omvat volgens de bewindvoerder echter wel meer dan alleen het verrichten van betalingen. Er is ook inzicht nodig en overzicht met betrekking tot financiële handelingen en financiële verplichtingen. Dat heeft [verzoeker] (nog) onvoldoende. Het hof onderschrijft dit standpunt van de bewindvoerder. Anders dan [verzoeker] meent en ervaart, is het bewind niet bedoeld om hem te controleren, maar om hem te beschermen. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [verzoeker] deze bescherming niet langer nodig heeft. Zo weigert [verzoeker] van de bewindvoerder aan te nemen dat hij geen recht heeft op huurtoeslag, omdat hij begeleid woont en blijft hij, ondanks uitleg, stellig volharden in dat standpunt. Daarbij komt dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij eraan toe is om zelfstandige woonruimte te zoeken. Het hof is ook bij doorvragen niet gebleken dat [verzoeker] voldoende inzicht heeft in de financiële gevolgen van een eventuele verhuizing. De stelling dat er geen noodzaak meer is voor het bewind volgt het hof dan ook niet.
5.7
Dat de communicatie tussen [verzoeker] en de bewindvoerder (soms) moeizaam verloopt en dat [verzoeker] geen vertrouwen in de bewindvoerder (meer) heeft, maakt - anders dan [verzoeker] betoogt - niet dat het bewind niet langer zinvol is. Dat de communicatie niet steeds optimaal verloopt, is naar het oordeel van het hof inherent aan de omstandigheid dat het bewind geen vrijwillige maatregel betreft en [verzoeker] het met die maatregel niet eens is. Bovendien blijkt uit de door de bewindvoerder overgelegde correspondentie en de uitleg daarbij tijdens de zitting dat er in ieder geval sprake is van een werkbare samenwerking. Dat [verzoeker] niet achter de maatregel staat, maakt dit niet anders.
5.8
Tot slot heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat de kantonrechter in de bestreden beschikking het mentorschap heeft opgeheven, omdat dit niet langer werkbaar zou zijn en dat dit ook reden vormt om ook het bewind op te heffen. Het hof overweegt hierover dat een mentorschap een ander soort bescherming en waarborgen biedt op een ander gebied dan een bewind. De overweging die ten grondslag ligt aan de opheffing van een mentorschap hoeft niet noodzakelijk ook aanleiding te geven tot opheffing van een bewind. De samenwerking die nodig is voor een effectieve uitvoering van een mentorschap kan verschillen van die voor een effectieve uitvoering van een bewind. Het hof ziet in het door [verzoeker] over het mentorschap aangevoerde in dit geval, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding voor een opheffing van het bewind.
5.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bewind in stand blijft.
Bewijsaanbod
5.1
[verzoeker] biedt tot slot bewijs aan van al zijn stellingen, door middel van alle middelen rechtens. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep van een partij die bewijs aanbiedt, mag worden verwacht dat zij voldoende concreet toelicht op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan waardoor het hof aan dit bewijsaanbod voorbij zal gaan.
Proceskosten en overige kosten
5.11
Nu het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] wordt afgewezen, ziet het hof geen aanleiding om de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, zoals door [verzoeker] verzocht. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
5.12
De bewindvoerder heeft het hof verzocht om extra kosten ten laste van [verzoeker] in rekening te mogen brengen, omdat de bewindvoerder voor de tweede keer verweer heeft moeten voeren in hoger beroep en dat niet behoort tot de normale werkzaamheden van een bewindvoerder. Het hof zal ook dit verzoek afwijzen. Een verzoek om extra kosten in rekening te mogen brengen, dient de bewindvoerder aan de kantonrechter voor te leggen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, team bewind) van 15 november 2024, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.