ECLI:NL:GHARL:2025:2362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.350.753
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • I.G.M.T. Weijers- van der Marck
  • K.A.M. van Os- ten Have
  • I.J. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2025 de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, die eerder op 7 november 2024 was uitgesproken. De zaak betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], die sinds november 2022 bij haar grootouders woont. De moeder van [de minderjarige1] heeft in hoger beroep de verlenging van deze machtiging betwist, stellende dat zij in staat is om voor haar dochter te zorgen en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De GI heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verleend en dat deze nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] noodzakelijk is, gezien de complexiteit van het familiesysteem en de noodzaak om het perspectiefonderzoek af te wachten. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.753
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 580651)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
de gecertificeerde instelling
de Jeugd- en Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.
en
de netwerkpleegouders,
[de grootouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de grootouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal hierna worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 januari 2025;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 7 maart 2025 heeft het hof een brief van [de minderjarige1] ontvangen, met daarin haar mening over de uithuisplaatsing.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft zich voor de zitting afgemeld.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] .
3.3
Bij beschikking van 21 november 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland [de minderjarige1] onder toezicht van de GI gesteld. Daarna is de ondertoezichtstelling telkens verlengd, voor het laatst tot 21 november 2024.
3.4
Bij beschikking van 21 november 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland een machtiging verleend om [de minderjarige1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de grootouders moederszijde. Daarna is de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengd, voor het laatst tot 21 november 2024.
3.5
[de minderjarige1] verblijft bij de grootouders moederszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de grootouders moederszijde voor de duur van zes maanden verlengd tot 21 mei 2025.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Volgens artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Standpunten
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij voert aan dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing niet voldoende heeft gemotiveerd. Er wordt alleen aangegeven dat een perspectiefonderzoek wordt gedaan. Het is onduidelijk waarom dit onderzoek moet worden afgewacht. Bovendien kan het onderzoek ook vanuit de thuissituatie bij de moeder plaatsvinden. Zij zal hieraan haar medewerking verlenen. Verder voert de moeder aan dat binnen de ondertoezichtstelling de nodige hulp en begeleiding kan worden ingezet. Een machtiging tot uithuisplaatsing is hierbij volgens de moeder niet noodzakelijk. Daarnaast beschikt de moeder over voldoende opvoedvaardigheden om op adequate wijze zelf voor [de minderjarige1] te zorgen en haar op te voeden. De moeder voedt haar andere dochter [de minderjarige2] ook zelf op. Dit gaat goed volgens de moeder en toont aan dat zij ook in staat is zorg te dragen voor [de minderjarige1] . Er is voor [de minderjarige1] nooit sprake geweest van een onveilige thuissituatie. Terugplaatsing bij de moeder is in het belang van [de minderjarige1] . Wanneer niet wordt ingezet op een thuisplaatsing, vreest de moeder dat de band tussen haar en [de minderjarige1] zal verwateren en dat zij uit het leven van [de minderjarige1] zal verdwijnen. Het perspectiefonderzoek zou dan ook gericht moeten zijn op een thuisplaatsing bij de moeder en niet op het gezin van haar broer als vervangend pleeggezin. De omgang komt niet van de grond door de complexiteit van het familiesysteem. De grootouders moederszijde nemen de rol van moeder op zich, terwijl de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] heeft. Bovendien vertellen de grootouders onwaarheden over de moeder, waardoor [de minderjarige1] negatief wordt beïnvloed en er sprake blijft van een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige1] . Het is van belang dat de verhoudingen binnen de familie duidelijk worden en de grootouders de rol van oma en opa op zich gaan nemen, waarmee de moeder haar rol als moeder terugkrijgt, aldus de moeder.
5.3
De GI voert verweer en stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verleend en dat deze maatregel nog steeds noodzakelijk is. De GI heeft geen zicht op de moeder en of zij in staat is de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] te dragen. Het perspectiefonderzoek dat is ingezet om duidelijkheid voor [de minderjarige1] te creëren, is net opgestart. Het lukte [naam1] eerder niet om in contact met de moeder te komen. De samenwerking tussen hulpverlening, de GI en de moeder verloopt moeizaam, waarbij de moeder het ingewikkeld vindt om [de minderjarige1] en haar belangen voorop te stellen. [de minderjarige1] kan goed benoemen wat zij lastig vindt in het contact met de moeder, zij heeft niet het gevoel dat het de moeder werkelijk om haar gaat. Op dit moment lijkt de moeder zich niet voldoende in te kunnen leven in de belevingswereld van [de minderjarige1] . Het Leger des Heils doet een netwerkonderzoek, waarin met het oog op de toekomst wordt gekeken naar de opgroeimogelijkheden voor [de minderjarige1] binnen het netwerk. In het kader van het pleegzorgtraject heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de broers van de moeder. De moeder stelt dat de problematiek, zoals het loyaliteitsconflict bij [de minderjarige1] en de invloed van de complexiteit in het familiesysteem, kan worden weggenomen door een thuisplaatsing. De moeder laat echter geen proactieve houding zien naar de hulpverlening en de GI. De GI moet de moeder herhaaldelijk motiveren mee te werken aan het perspectiefonderzoek, de moeder komt niet op afspraken bij [naam1] en zegt de afspraken voor huisbezoeken met de GI af.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof is, met de kinderrechter, van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Het hof zal de beschikking van de kinderrechter daarom bekrachtigen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
5.5
Vanwege de complexiteit in het familiesysteem heeft [de minderjarige1] in haar leven al veel instabiliteit gekend. Sinds november 2022 woont [de minderjarige1] bij haar grootouders. Hier ontwikkelt zij zich goed. Hoewel de moeder stelt dat zij in staat is [de minderjarige1] de veiligheid en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft, geeft zij de GI en de hulpverlening nauwelijks zicht op haar leven, waardoor er op dit moment onvoldoende over haar bekend is om te kunnen concluderen dat [de minderjarige1] nu bij haar kan gaan wonen. Recent is het Leger des Heils een perspectiefonderzoek gestart. Op 21 januari 2025 heeft een eerste gesprek met de moeder en haar partner plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij bereid is om aan dit onderzoek mee te werken. De moeder maakt onderdeel uit van het perspectiefonderzoek en er zullen meer gesprekken met haar plaatsvinden. Het perspectiefonderzoek bevindt zich echter nog in de beginfase en vergt enige tijd. De uitkomst van het perspectiefonderzoek zal moeten worden afgewacht. Er moet duidelijkheid komen over wat [de minderjarige1] nodig heeft voor haar verdere ontwikkeling en er moet meer zicht komen op de werking van het familiesysteem. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek moet worden bepaald waar het opgroeiperspectief voor [de minderjarige1] ligt. Het hof vindt het van belang dat [de minderjarige1] bij haar grootouders blijft wonen tot de uitkomst van het perspectiefonderzoek duidelijk is. Bovendien geeft [de minderjarige1] zelf aan dat zij graag bij haar grootouders wil blijven wonen. Het is niet in het belang van [de minderjarige1] om haar nu uit de voor haar vertrouwde opvoedingsomgeving te halen, temeer omdat het daar goed gaat met haar.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 november 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers- van der Marck, K.A.M. van Os- ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend door mr. K.A.M. van Os- ten Have en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.