ECLI:NL:GHARL:2025:2363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.346.320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hof bekrachtigt beslissing rechtbank om ouders samen te belasten met het gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder, verzocht om gezamenlijk gezag. De rechtbank Gelderland had op 27 augustus 2024 bepaald dat de ouders gezamenlijk belast zouden worden met het gezag, maar de moeder ging hiertegen in beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2025 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders nog niet optimaal was, maar dat er stappen werden gezet in de richting van gezamenlijk ouderschap. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen, omdat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders betrokken zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. Tevens is de regeling voor het halen en brengen van de minderjarige aangepast, zodat de moeder de minderjarige op vrijdag naar de vader brengt en de vader de minderjarige op zondag terugbrengt. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.320
(zaaknummer rechtbank Gelderland 422756)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.R. Kleine.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 november 2023 en 27 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De beschikking van 27 augustus 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 september 2024;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de moeder van 12 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De vader heeft [de minderjarige] erkend. Tot de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om:
  • te bepalen dat de vader samen met de moeder zal worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
  • te bepalen dat [de minderjarige] iedere veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer terug naar de moeder brengt, met daaraan voorafgaand een door de rechtbank te bepalen opbouwregeling;
  • te bepalen dat gedurende de vakanties en feestdagen [de minderjarige] de helft van de tijd bij de vader zal verblijven.
3.3
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd.
3.4
Bij beschikking van 27 november 2023 heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen, de ouders in de gelegenheid gesteld om een ouderschapstraject te volgen in overleg met [naam1] (verder te noemen: [naam1] ).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] ;
  • als (opbouw-)regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de ouders binnen een half jaar, maar uiterlijk het weekend van 28 februari tot en met 1 maart 2025, onder begeleiding van het [naam1] , toewerken naar een weekendregeling waarbij [de minderjarige] iedere veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de vader zal verblijven. De moeder brengt [de minderjarige] naar de vader toe en de vader brengt [de minderjarige] weer terug naar de moeder. De vakanties en feestdagen worden, in onderling overleg en onder begeleiding van [naam1] , bij helfte verdeeld.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzoek van de vader naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] alsnog af te wijzen;
  • te bepalen dat de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt en op zondag weer terugbrengt bij de moeder;
  • kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer. De vader vraagt het hof om de verzoeken in hoger beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Volgens de moeder verloopt de communicatie tussen de ouders over eenvoudige beslissingen nog stroef en een ouderschapstraject is nog niet van de grond gekomen. Zij maakt zich zorgen over hoe het moet wanneer er grote beslissingen moeten worden genomen. Ook lukt het de vader nog niet betrokken te zijn bij de school van [de minderjarige] .
5.3
De vader wil graag betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] en bij beslissingen die over hem genomen moeten worden. Enkel contact met [de minderjarige] is daarvoor niet voldoende. De vader heeft zich erg machteloos gevoeld toen de moeder, in de periode dat zij nog alleen gezag had, de achternaam van [de minderjarige] heeft gewijzigd. Hij is bang dat hij meer en meer uit het leven van [de minderjarige] wordt geweerd wanneer de moeder alleen het gezag heeft
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beslissing ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. [de minderjarige] heeft vijf jaar niet geweten wie zijn vader is en dat hij een broertje en een zusje heeft. Nu weet [de minderjarige] dat wel en daardoor is er in een korte tijd veel gebeurd in het leven van [de minderjarige] en de ouders. De ouders zijn heel voorzichtig aan het verkennen hoe zij het samen moeten doen als ouders. Zij zetten daarin grote stappen en doen dat goed, maar het gezamenlijk ouderschap is volgens de raad nog niet vanzelfsprekend geworden voor de ouders. De vader kan de vijf gemiste jaren niet in acht maanden inhalen. De vader en [de minderjarige] leren elkaar nog steeds kennen en bouwen een band op. De raad heeft benadrukt dat dit een langdurig proces is en dat daar oog voor moet zijn.
Het lukt de ouders de ene keer wel om afspraken met elkaar te maken en de andere keer niet. Dat loopt nog wat stroef. Daardoor lijkt het volgens de raad voor [de minderjarige] alsof er twee werelden zijn en het is belangrijk dat die werelden steeds meer samen komen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling gehoord dat de ouders naar [de minderjarige] willen uitspreken dat zij samen beslissingen nemen. Dat is heel positief, want zij kijken naar wat helpend is voor [de minderjarige] . De raad heeft de ouders daarvoor een compliment gegeven. Dat neemt niet weg dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders een traject van Ouderschap na Scheiding aangaan, om hun communicatie verder te verbeteren. Bij al deze stappen hoort volgens de raad gezamenlijk gezag. Dan ziet [de minderjarige] namelijk dat de ouders samen belangrijke beslissingen nemen en dat helpt [de minderjarige] vervolgens weer om de wereld van de moeder en die van de vader tot één geheel (zijn wereld) te maken.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de ouders samen belast moeten zijn met het gezag over [de minderjarige] . Het hof onderschrijft in dit kader ook het advies van de raad. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders beiden in staat zijn om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. De ouders voeren inmiddels regelmatig overleg en zijn steeds beter in staat om samen afspraken te maken over [de minderjarige] . Zo hebben de ouders samen de zorgen over de uitvoering van de zorgregeling met elkaar besproken en daar naar gehandeld. De vader heeft de zorgen van de moeder serieus genomen en de moeder voelt zich daarin door hem gehoord. De hulp en begeleiding van het [naam1] is volgens beide ouders niet naar wens verlopen. Zij zijn wel bereid om alsnog een ouderschapstraject aan te gaan in het belang van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof zijn de ouders op de goede weg voor wat betreft de verdere gezamenlijke invulling van het gezag en zijn er geen gronden om van het wettelijke uitgangspunt dat beide ouders het gezag hebben af te wijken.
Zorgregeling
5.6
Tussen partijen is in hoger beroep niet de invulling van de zorgregeling in geschil, maar uitsluitend het halen en brengen van [de minderjarige] .
5.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader toe brengt en dat de vader [de minderjarige] op zondag weer naar de moeder terug brengt. De moeder verzoekt het hof om te bepalen dat de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt. De moeder heeft problemen om zo ver te rijden en daarnaast is het de vader die ver weg is gaan wonen, zodat het voor haar ook een principiële kwestie is. Volgens de vader is het goed voor [de minderjarige] wanneer hij ervaart dat de moeder actief meewerkt aan het contact tussen hem en de vader. Dat hij ver weg is gaan wonen, hangt ermee samen dat hij destijds de echtelijke woning heeft moeten verlaten.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat het voor haar fysiek haalbaar is om [de minderjarige] op vrijdag naar [plaats1] te brengen. Dit is inmiddels ook al gebeurd en bij de overdracht hebben de ouders ook samen iets gedronken. De vader heeft verklaard dat hij bezig is om te verhuizen naar [plaats1] om dichter in de buurt van [de minderjarige] te wonen, zodat een overdracht in [plaats1] ook voor hem mogelijk is. Het hof zal beslissen dat de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar [plaats1] brengt, waar zij hem aan de vader zal overdragen. De ouders kunnen samen de concrete locatie van de overdracht afspreken. Het hof benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat beide ouders laten zien dat zij achter het contact met de andere ouder staan. Door beiden een deel van het vervoer van [de minderjarige] op zich te nemen, laten de ouders dit aan hem zien.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend wat betreft het halen en brengen bij uitvoering van de zorgregeling, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 augustus 2024, uitsluitend wat betreft het halen en brengen bij uitvoering van de zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder [de minderjarige] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling op vrijdag naar [plaats1] brengt, waar de vader [de minderjarige] van de moeder overneemt. De vader brengt [de minderjarige] op zondag weer terug naar de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M, van Esveld als griffier, en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.