ECLI:NL:GHARL:2025:2381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
200.338.458/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kwijtingsbeding in overeenkomst tussen ex-samenlevers met betrekking tot hypotheekschuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 november 2023. De partijen, voormalige partners die van september 2004 tot medio september 2009 samenwoonden, waren gezamenlijk eigenaar van een woning en hoofdelijk verbonden voor een hypotheekschuld bij de ING Bank. Na de verkoop van de woning resteerde er een restschuld van € 36.906,74. In 2011 werd er een dwangakkoord toegewezen aan [geïntimeerde] in verband met deze restschuld. [appellant] heeft de restantschuld uiteindelijk volledig afgelost en vordert nu een bedrag van € 15.877,96 van [geïntimeerde] op basis van regres. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere afspraken tussen partijen, inclusief een kwijtingsbeding, ook de regresvordering van [appellant] omvatten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, maar compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten moet dragen. De uitspraak benadrukt de betekenis van kwijtingsbedingen in overeenkomsten tussen voormalige partners en de noodzaak van duidelijke afspraken over financiële verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.458/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 217854
arrest van 15 april 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 22 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van 16 februari 2024;
• de memorie van grieven;
• de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
• de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
• het door het hof opgevraagde verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 28 september 2023 bij de rechtbank is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, en samengewoond vanaf september 2004 tot medio september 2009. In september 2009 is de relatie verbroken en is [geïntimeerde] elders gaan wonen.
2.2
Partijen waren gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres] te [woonplaats2] , en zij waren hoofdelijk verbonden voor een hypotheekschuld bij de ING Bank (verder ook: de ING). Deze woning is verkocht en op 14 maart 2011 geleverd aan de kopers. De restschuld aan de ING bedroeg daarna (in hoofdsom) € 36.906,74.
2.3
Bij vonnis van de toenmalige rechtbank Assen van 16 december 2011 is op verzoek van [geïntimeerde] een dwangakkoord ex artikel 287a Fw toegewezen. Onderdeel van de schuldregeling betrof het door [geïntimeerde] aan de ING verschuldigde bedrag in verband met de restschuld. [geïntimeerde] heeft in het kader van deze regeling aan de ING betaald een bedrag van € 2.887,68.
2.4
Bij vonnis van de toenmalige rechtbank Middelburg van 7 maart 2012 is in het kader van een verdelingsprocedure onder meer bepaald dat ieder van partijen voor de helft aansprakelijk is voor de hypotheekschuld aan de ING.
2.5
[appellant] is bij herhaling door dan wel namens de ING aangesproken op betaling van het verschuldigde restantbedrag. [appellant] heeft, al dan niet vrijwillig, de restantschuld geheel afgelost.
2.6
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om uit hoofde van een regresvordering van [appellant] op [geïntimeerde] een bedrag van € 15.877,96 aan hem te voldoen. [geïntimeerde] heeft de vordering betwist, en heeft zich beroepen op gemaakte afspraken, verjaring en rechtsverwerking. Zij heeft op haar beurt (voorwaardelijk) gevorderd [appellant] te veroordelen om op de voet van artikel 843a Rv gegevens in het geding te brengen.
2.7
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vordering alsnog worden toegewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] is dat de door haar gestelde afspraken alsnog komen vast te staan of haar beroep op verjaring alsnog wordt gehonoreerd. Verder wil zij dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en dat ieder de eigen proceskosten moet betalen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Overeenstemming
3.2
[geïntimeerde] stelt dat partijen in 2013, ter gelegenheid van een destijds door [appellant] aanhangig gemaakte hogerberoepsprocedure tegen het onder 2.4 vermelde vonnis, bindende afspraken hebben gemaakt. Bij brief van 28 januari 2013 heeft de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] een schikkingsvoorstel gedaan, dat luidde als volgt:
a. Uw cliënt levert bij u op kantoor het kristal, aan partijen genoegzaam bekend, en het
Monopolyspel in.
Mijn cliënte levert bij mij op kantoor in een camping wasmachine en twee stoelen (l x rood en l x blauw).
Deze zaken worden op enig moment onderling uitgewisseld te uwen kantore. Ik heb daar wel een oplossing voor in dier voege dat een en ander niet per post behoeft te worden verzonden.
Cliënte verleent aan uw cliënt kwijtschelding voor de restantvordering ad € 605,14 op uw client terwijl uw cliënt kwijtschelding verleent voor eventuele pretense regresvorderingen zoals benoemd in de brief van 3 oktober 2012.
Partijen kunnen over en weer verder geen rechten of verplichtingen ontlenen aan het vonnis van 7 maart 2012, waaronder begrepen de verbeurde dwangsommen. Hetgeen op basis van dit vonnis is uitgevoerd in het verleden, blijft in stand.
Na uitvoering van het bovenstaande verlenen partijen over en weer finale kwijting en
décharge. Partijen hebben alsdan over en weer niets meer van elkaar te vorderen.
Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch zal op beider verzoek verzocht worden om de zaak te
royeren.
Bij brief van 5 februari 2013 heeft de advocaat van [appellant] geschreven: ”Cliënt aanvaardt het voorstel van uw cliënt”.
Volgens [geïntimeerde] zagen deze afspraken ook op de schuld aan de ING. Op 11 juli 2012 heeft een comparitie plaatsgevonden bij het hof, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Zoals volgens [geïntimeerde] uit dit proces-verbaal blijkt is vastgesteld dat niet alleen de restschuld diende te worden verrekend, maar ook het rekening-courantsaldo en betalingen die [appellant] had voldaan ter zake van verzekeringspremies en rente en aflossing op de hypotheekschuld. Van de zijde van [geïntimeerde] vielen onder andere nog dwangsommen te verrekenen van in totaal € 5.000,-, en had zij reeds € 2.887,68 betaald aan de ING in het kader van het dwangakkoord. Verder maakte zij jegens [appellant] aanspraak op een gebruiksvergoeding, omdat [appellant] de woning sinds het uiteengaan van partijen tot diens plotselinge vertrek naar [woonplaats1] alleen gebruikte en [geïntimeerde] geen toegang meer had tot de woning. Ook heeft het hof in het kader van de comparitie aan partijen geadviseerd om informatie met elkaar uit te wisselen inzake de regeling die [geïntimeerde] had getroffen met de ING ter zake van de restschuld, opdat [appellant] in het verlengde daarvan eveneens een regeling zou kunnen treffen met de ING. Uitsluitend vanwege de algehele schikking en de verleende finale kwijting is [geïntimeerde] akkoord gegaan met royement van de procedure bij het hof. Het zou volgens haar niet fair zijn als de vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] zouden zijn komen te vervallen door de overeenkomst die aan het royement van de procedure ten grondslag lag, terwijl de regresvordering van [appellant] op [geïntimeerde] in volle omvang herleeft op eerste vordering van [appellant] . [geïntimeerde] stelt haar rechten jegens [appellant] uitsluitend te hebben prijsgegeven vanwege de overeengekomen finale kwijting en décharge.
3.3
[appellant] betwist dat de ING-schuld onderdeel uitmaakt van de gemaakte afspraken. [appellant] stelt dat hij tot aan het loonbeslag niet heeft geweten welk bedrag [geïntimeerde] aan de ING heeft betaald. Ondanks daartoe gemaakte afspraken heeft hij daar nooit informatie over ontvangen. [geïntimeerde] heeft zich bovendien al die tijd welbewust onvindbaar gehouden, wetende dat het nog altijd mogelijk was dat [appellant] haar zou gaan aanspreken tot voldoening van haar volledige aandeel in het terugbetalen van de gemeenschappelijke ING-schuld.
3.4
Het hof constateert dat partijen het bestaan van de overeenkomst niet ter discussie stellen, maar dat het gaat om de vraag wat de inhoud van deze overeenkomst is, meer in het bijzonder of de over en weer verleende finale kwijting ook de (toekomstige) regresvordering van [appellant] op [geïntimeerde] behelst. Met andere woorden: heeft [appellant] in die overeenkomst de mogelijkheid om in de toekomst een eventuele regresvordering jegens [geïntimeerde] te gelde te kunnen maken prijsgegeven? De betekenis van een kwijtingsverklaring moet door uitleg worden vastgesteld, met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval en gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan die overeenkomst (in dit geval het kwijtingsbeding) te geven uitleg. [1]
3.5
Het hof stelt voorop dat een kwijtingsbeding in een overeenkomst tussen voormalige partners een in de praktijk gebruikelijke clausule is. Met een dergelijk beding beogen voormalige partners gewoonlijk de gevolgen van hun uiteengaan eens en voor altijd te regelen. Het hof neemt in de onderhavige zaak verder de navolgende omstandigheden in aanmerking:
- In deze zaak is de finale kwijting, zoals in dit soort overeenkomsten veelal het geval is, algemeen geformuleerd. In de overeenkomst is niet expliciet opgenomen dat de schuld bij de ING en de daaraan gekoppelde mogelijkheid van regres eveneens onder de kwijting valt. [appellant] beroept zich hier op. In de overeenkomst is echter wel vermeld dat partijen over en weer geen rechten en verplichtingen kunnen ontlenen aan het vonnis van 7 maart 2012. In dit vonnis is de ING-schuld wel genoemd, namelijk dat partijen het erover eens zijn dat de schuld aan de bank moet worden gedeeld (4.3), en in het dictum is bepaald dat ieder voor de helft aansprakelijk is.
- In het debat tijdens de comparitie van 11 juli 2012 zijn de schuld en het dwangakkoord aan de orde geweest. Partijen waren hiermee dus toen al genoegzaam bekend. Uit de door [geïntimeerde] in hoger beroep alsnog overgelegde stukken blijkt dat [appellant] – in tegenstelling tot zijn beweringen bij de rechtbank – na de comparitie en vóór het sluiten van de overeenkomst voldoende informatie over het dwangakkoord heeft ontvangen. Het vonnis waarin dit akkoord is opgelegd, is bij brief van 27 augustus 2012 door de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] gestuurd. In het vonnis staat duidelijk vermeld dat [geïntimeerde] 15,16% kon aanbieden aan de preferente schuldeisers. In de begeleidende brief zelf staat vermeld: “In het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft uw cliënt jegens de bank waarschijnlijk niet zoveel aan deze uitspraak”. Pas daarna is de overeenkomst met daarin het kwijtingsbeding tot stand gekomen. [appellant] heeft daarin geen voorbehoud gemaakt wat betreft de mogelijkheid om een eventuele toekomstige regresvordering in verband met de ING-schuld toch te gelde te kunnen maken. [appellant] had, gelet op het partijdebat en de gewisselde stukken, en gelet op het feit dat hij al die tijd werd bijgestaan door een advocaat, op dat moment op een dergelijke vordering bedacht kunnen en moeten zijn en, indien hij op dit punt in de toekomst ‘de handen vrij wilde houden’, een dergelijk voorbehoud kunnen en moeten bedingen. Omdat dit niet is gebeurd, heeft [geïntimeerde] er redelijkerwijs van mogen uitgaan dat ook de bedoelde regresvordering onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding werd geschaard. Dat een en ander in de kwijtingsbepaling niet expliciet is verwoord, doet aan het voorgaande niet af.
3.6
Op dit alles stuit het gevoerde betoog van [appellant] af. Hetgeen overigens over dit punt door partijen nog te berde is gebracht, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
Proceskosten
3.7
Gelet op het feit dat partijen voormalige partners zijn, en hun geschil voortvloeit uit de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van hun relatie, zal het hof de proceskosten compenseren.
Conclusie
3.8
Ook het hof is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, zij het op andere gronden dan de rechtbank heeft beslist. Het vonnis zal op dit punt worden bekrachtigd.
3.9
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 november 2023, behalve de daarin opgenomen beslissing over de proceskostenveroordeling die hierbij wordt vernietigd, en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank;
4.2
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en L. van Dijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
15 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, NJ 2012/589