ECLI:NL:GHARL:2025:2498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.347.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2023, tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder, die het gezag over het kind alleen uitoefende, is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 13 september 2024, waarin de vader mede met het ouderlijk gezag werd belast en een zorgregeling werd vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven op bepaalde dagen en dat er een opbouw naar een definitieve zorgregeling zou plaatsvinden. De moeder is het niet eens met deze beslissingen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een andere zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 gehouden, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader gehoord en de situatie van de minderjarige in overweging genomen. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende gronden heeft aangevoerd om af te wijken van het uitgangspunt dat ouders gezamenlijk belast moeten zijn met het gezag. De raad heeft geadviseerd om het gezag gezamenlijk te behouden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank over het gezag, maar past de zorgregeling aan, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De opbouw naar de definitieve zorgregeling wordt verlengd, zodat de minderjarige op een verantwoorde manier kan wennen aan de omgang met de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.502
(zaaknummer rechtbank Gelderland 421132)
beschikking van 24 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. de Roo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.J. Joosten.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 oktober 2023, 13 november 2023 en 13 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 13 september 2024 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 oktober 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 25 februari 2025 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 20 maart 2025 met een productie;
- een journaalbericht van mr. De Roo van 21 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2023 in [woonplaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefende tot de bestreden beschikking het gezag over [de minderjarige] alleen uit.
3.2
In de tussenbeschikking van de rechtbank van 27 oktober 2023 is – voor zover in deze procedure van belang – de behandeling van de verzoeken van de ouders over het gezag en de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden.
3.3
In de tussenbeschikking van de rechtbank van 13 november 2023 is de raad verzocht onderzoek te doen naar de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld. De behandeling van de verzoeken over het gezag en de omgangsregeling zijn opnieuw aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.
Over de zorgregeling heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- wekelijks een doordeweekse dag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
- om de week een weekend van vrijdagmiddag tot en met zondagavond;
- de helft van de vakanties;
dit via een opbouwregeling onder regie en in overleg met het wijkteam waarbij als richtlijn wordt gehanteerd:
  • starten met twee begeleide omgangsmomenten per week van één uur onder begeleiding van een daartoe bevoegde organisatie (zoals [naam1] of [naam2] ) op neutraal terrein of bij de vader thuis;
  • binnen drie maanden toewerken naar onbegeleide omgang op de genoemde doordeweekse dag zodat de vader kan profiteren van eventueel ingezette opvoedondersteuning;
  • binnen een half jaar/een jaar toewerken naar een zorgregeling waarin [de minderjarige] om het weekend van zaterdagochtend tot zondag eind van de middag bij de vader verblijft en doordeweeks een dagdeel van 9.00-13.00 uur of 13.00-17.00 uur;
  • waarna toegewerkt wordt naar de definitieve zorgregeling rond het derde levensjaar van [de minderjarige] .
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over het gezag en de zorgregeling en zij komt daarom in hoger beroep.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen, dan wel de volgende omgangsregeling/zorgregeling vast te stellen:
  • totdat een goede hechtingsrelatie is ontstaan tussen de vader en [de minderjarige] : twee keer per week een begeleide omgang gedurende één tot twee uur per week in een neutrale omgeving;
  • daarna twee keer per week een dagdeel begeleide omgang bij de vader thuis gedurende zes maanden;
  • daarna in het oneven weekend één overnachting van de ene dag 13.00 uur tot de volgende dag 13.00 uur en iedere week een dagdeel gedurende zes maanden;
  • daarna in het oneven weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur en doordeweeks een dagdeel;
  • met betrekking tot de vakanties: vanaf de zomervakantie 2026 verblijft [de minderjarige] drie keer per jaar in de vakanties een lang weekend van drie nachten bij de man. Vanaf de zomervakantie 2027 verblijft [de minderjarige] in de zomervakantie één week bij de vader. De overige vakanties worden bij helfte verdeeld, waarbij de vakantieverdeling gelijk loopt met de vakantieverdeling van de broer van [de minderjarige] . Eventueel kan een lang weekend bij de vader plaatsvinden gedurende de feestdagen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten en te bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling of verbetering van gronden.

5.De motivering van de beslissing

gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende is om af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk belast moeten zijn met het gezag over hun kind. Het hof ziet hiervoor net als de rechtbank onvoldoende contra-indicaties.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep opnieuw geadviseerd de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten. De begeleide contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] in een neutrale omgeving is inmiddels door de ouders met begeleiding van [naam1] opgepakt op de locatie van [naam1] . De omgang wordt nu uitgebreid naar eenmaal per week anderhalf uur, omdat het agenda-technisch niet mogelijk is om de omgang (structureel) twee keer per week begeleid te laten plaatsvinden. Uit de omgangsverslagen blijkt dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] goed verloopt en dat de vader openstaat voor adviezen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De communicatie tussen de ouders verloopt weliswaar moeizaam, maar het hof bespeurt op grond van hetgeen de ouders tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben verklaard en op basis van de door de ouders overgelegde recente stukken wel een vooruitgang in de communicatie over [de minderjarige] . Het hof hoopt dat de ouders deze positieve ontwikkeling weten voort te zetten, want dat is in het belang van [de minderjarige] .
Het is ook in het belang van [de minderjarige] dat zijn beide ouders betrokken worden bij belangrijke beslissingen die er voor hem moeten worden genomen en dat zij beiden toegang hebben tot informatie over hem. Vanzelfsprekend moet de vader hierbij accepteren dat de moeder de hoofdverzorger is van [de minderjarige] . De moeder hoeft over de dagelijkse gang van zaken in principe geen overleg met hem te voeren. De verdeling van de zorg brengt logischerwijze mee dat de moeder als aanspreekpunt fungeert en soms eerder van bepaalde zaken over [de minderjarige] op de hoogte zal zijn. Voor het hof is duidelijk dat de moeder zich wel inspant om de vader van voldoende concrete informatie over [de minderjarige] te voorzien en ook dat de vader zich heel betrokken voelt bij [de minderjarige] en graag wil worden meegenomen in beslissingen. Van de ouders wordt verwacht dat zij hun best blijven doen om de communicatie te verbeteren en het vertrouwen in elkaar verder op te bouwen (met behulp van een passend ouderschapstraject) en dat zij er voor zorgen dat [de minderjarige] niet klem en verloren raakt tussen zijn ouders.
Op basis van het vorenstaande falen de grieven van de moeder ten aanzien van het gezag. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit punt bekrachtigen.
zorgregeling
5.3
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van een ouder een zorgregeling vaststellen, waarbij de rechter een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind voorkomt.
5.4
Het hof stelt vast dat beide partijen het eens zijn met de definitieve zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld.
De moeder is alleen van mening dat er meer tijd moet worden uitgetrokken om tot die regeling te komen. De opbouwregeling waarbij in drie maanden naar een dag onbegeleid contact met de vader wordt toegewerkt en een opbouw in elf maanden naar de definitieve regeling waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen twee nachten achter elkaar bij de vader verblijft is veel te snel voor [de minderjarige] .
De vader heeft toegelicht dat hij ontzettend geniet van het contact dat hij nu met [de minderjarige] heeft. Hij ervaart de begeleiding als positief en hij is bereid om met de hulpverlening en de moeder de uitbreiding van de zorgregeling af te stemmen op het tempo dat [de minderjarige] aankan. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is een richtlijn, [naam1] voert de regie en er is volgens hem geen noodzaak om deze te wijzigen.
5.5
Het hof leidt uit de stellingen van partijen af dat beide ouders de begeleiding vanuit [naam1] waarderen en zich conformeren aan de adviezen van de professionals. Iedere zes weken wordt de omgang geëvalueerd. Omdat de decembermaand onrustig was voor [de minderjarige] is in onderling overleg besloten de eerste fase van de opbouwregeling nog langer voort te zetten. De vader heeft daarmee laten zien dat hij met het oog op de belangen van [de minderjarige] meewerkt aan aanpassing van de opbouwregeling. Binnenkort wordt de regeling uitgebreid naar anderhalf uur begeleide omgang waarin de vader ook iets met [de minderjarige] kan ondernemen.
Omdat de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde opbouwregeling inmiddels behoorlijk vertraagd is, acht het hof het realistisch om voor de verdere opbouw iets meer tijd te nemen. De raad heeft opgemerkt dat het passend is voor een kind van drie jaar dat hij kan overnachten bij de andere ouder. Inmiddels loopt de begeleide omgang enkele maanden en gaat dit goed; de vader profiteert van de begeleiding en opvoedingstips, en uit de verslagen volgt dat [de minderjarige] en de vader het samen fijn hebben. Het hof concludeert hieruit, en acht het ook van belang dat van hieruit nu verdere stappen worden gezet, onder regie van [naam1] . Daarom zal het hof als richtlijn vaststellen dat [de minderjarige] vanaf zijn derde jaar, te weten vanaf 15 februari 2026 (of zoveel eerder als [naam1] vanuit het belang van [de minderjarige] mogelijk acht), om het weekend van zaterdagochtend tot zondag eind van de middag, met dus één overnachting, en doordeweeks een dagdeel van 9.00 tot 13.00 uur of van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zal verblijven. Vervolgens kan de definitieve zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld uiterlijk een half jaar later, dus vanaf 15 augustus 2026, worden uitgevoerd. Het hof gaat er daarbij van uit dat de ouders te zijner tijd in staat zijn om in onderling overleg de exacte tijden voor het weekend af te spreken, waarbij de door de moeder in haar beroepschrift verzochte tijden het hof niet onredelijk voorkomen.
Het hof ziet geen aanleiding om een andere vakantieregeling naast de definitieve regeling vast te stellen. Het uitgangspunt moet zijn dat [de minderjarige] uiteindelijk de helft van de vakanties bij iedere ouder gaat doorbrengen, maar het hof kan zich wel voorstellen dat de ouders hierover – zo nodig met behulp van de ingeschakelde professionals – nadere afspraken maken. Zij kunnen, rekening houdend met de belangen van [de minderjarige] , in onderling overleg bijvoorbeeld de langere vakanties met minder dan de helft gaan opbouwen of de langere vakanties verdelen in kortere periodes.
De grieven van de moeder ten aanzien van de zorgregeling slagen dus gedeeltelijk. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde regeling uitsluitend aanpassen wat betreft de opbouw naar de definitieve regeling.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen ten aanzien van het gezag en de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling voor de duidelijkheid geheel vernietigen en met een aanpassing in de opbouw opnieuw vaststellen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 september 2024 ten aanzien van de beslissing over het gezag over [de minderjarige] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 september 2024 ten aanzien van de beslissing over de zorgregeling, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
stelt als definitieve zorgregeling vast dat [de minderjarige] bij zijn vader verblijft:
  • wekelijks een doordeweekse dag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • om de week een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond;
  • de helft van de vakanties;

naar deze definitieve regeling wordt toegewerkt onder regie en begeleiding van [naam1] en daarbij wordt vanaf nu de volgende opbouw als richtlijn gehanteerd:

  • binnen vier maanden toewerken naar onbegeleide omgang op de doordeweekse dag zodat de vader kan profiteren van eventueel ingezette opvoedondersteuning;
  • vanaf 15 februari 2026 (of zoveel eerder als mogelijk) zal [de minderjarige] om het weekend van zaterdagochtend tot zondag eind van de middag bij de vader verblijven en een doordeweeks dagdeel van 9.00-13.00 uur of van 13.00-17.00 uur;
  • vanaf 15 augustus 2026 (of zoveel eerder als mogelijk) zal de definitieve zorgregeling worden uitgevoerd.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.L. van der Bel en J.G. Knot, bijgestaan door de griffier, en is op 24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.